Troostende levenslessen. Jürgen Pieters en Ibe Rossel in gesprek.
Tijdens het festival '9000 boeken' werd één lezing exclusief gereserveerd voor de Gentse stadslezers. Het werd het gesprek tussen debutante Ibe Rossel en literatuurprofessor Jürgen Pieters over de kracht van boeken. Literatuurkenner Nils De Malsche was moderator van dienst. Redacteur Niels Vanwolleghem was erbij en schreef een fijn verslag.
Hoe kunnen boeken, en dan vooral de zogenaamde ‘klassiekers’, ons leven verbeteren? Dat is de centrale vraag in zowel Ibe Rossels Shakespeare kent mij beter dan mijn lief (2021, Borgerhoff & Lamberigts) als in Jürgen Pieters’ Een boekje troost (2021, Borgerhoff & Lamberigts). Lezers blijven namelijk massaal teruggrijpen naar grote namen, maar waarom doen ze dat? Is dan toch nog niet alles gezegd en geschreven over Austen, Rilke, Dante en co? Of lijden we collectief aan een literaire ‘fear of missing out’?
De auteurs probeerden op deze en vele andere vragen een antwoord te formuleren tijdens een boeiend gesprek op zaterdag 6 november, in zaal De Blauwe Vogel in de Gentse stadsbibliotheek.
Pieters, die als professor in de literatuurwetenschappen verbonden is aan de Universiteit Gent, merkt die zin om zich in de klassiekers te verdiepen al een tijdje op bij zijn studenten. Die zijn, volgens hem, zelf vragende partij, omdat ze het gevoel hebben écht iets met die teksten te kunnen aanvangen. Rossel knikt bevestigend. Klassieke titels hebben een zekere reputatie, een zekere glans. Hoewel er al vanuit veel verschillende kaders over die verhalen is nagedacht, zijn er nog zoveel invalshoeken die ontdekt kunnen worden. Juist in de caleidoscoop aan interpretaties ligt de kracht van deze boeken, meent Rossel, aangezien die veelheid bevestigt dat er onmogelijk één visie de juiste kan zijn. Lezers kunnen met andere woorden perfect zelf aan de slag met klassieke teksten en eruit halen wat ze zelf nuttig vinden voor hun eigen leven.
Heel wat mensen lezen bijvoorbeeld om getroost te worden. Jürgen Pieters stelde namelijk vast dat er de laatste jaren opvallend veel boeken over lezen en troost worden geschreven en er ook heel wat recensies de revue passeerden die een sterke nadruk leggen op de troostende kracht van literatuur. Hij vroeg zich daarop af wat daar nu eigenlijk mee bedoeld wordt. Wat troost ons? En waarom doen boeken het soms beter dan mensen? Na tien jaar wetenschappelijk onderzoek bundelt Pieters zijn inzichten in Een boekje troost voor het grote publiek. Zo zou het troostende effect dat van boeken uitgaat vooral te maken hebben met de rechtstreekse manier waarop de lezer inzage krijgt in de innerlijke gedachten van de personages. Die confrontatie is uniek, in die zin dat geen enkel ander medium die op een gelijkaardige manier kan bewerkstelligen. Bovendien ziet die troost er door de eeuwen heen telkens anders uit. Zo haalt Pieters een troostbrief aan die René Descartes in de zeventiende eeuw voor de Nederlandse dichter Constantijn Huygens schreef, naar aanleiding van het overlijden van zijn echtgenote. In die brief klinkt Descartes heel koel en rationeel. De filosoof spoort Huygens immers op klassieke wijze aan om op te houden met huilen en eindelijk eens terug bij zijn verstand te komen. Heel empathisch kan je die aanpak natuurlijk niet noemen. Bij Shakespeare zien we dan weer dat troost heel vaak mislukt of men net niet getroost wíl worden, omdat dat de aanvaarding van het verlies zou betekenen. Troost, zo beweert Pieters, is van de orde van de fictie. Het is iets waarin de getrooste mee moet stappen als basisvoorwaarde om de trooster in zijn opzet te doen slagen. Troost veronderstelt dus een willing suspension of disbelief, zo je wil.
Ibe Rossel gooit het dan weer over een heel andere boeg in Shakespeare kent mij beter dan mijn lief. Naar eigen zeggen verslindt ze boek na boek, op zoek naar tips en tricks voor haar eigen leven. Jane Austens Pride and Prejudice, bijvoorbeeld, deed haar inzien dat het hedendaagse uitgaansleven niet al te wezenlijk verschilt van een negentiende-eeuwse Engelse balzaalcultuur. Zo heeft flirten, volgens Rossel, nog steeds te maken met een balans tussen verhullend en onthullend spreken, niet te veel en niet te weinig willen zeggen. Van Othello leerde ze dan weer dat jaloezie niet per se gebaseerd is op verschillen, maar veeleer te wijten is aan een gebrek aan verschil. De held Othello en Yago, de schurk, verschillen in feite heel miniem van elkaar en net dat maakt het voor Yago zo moeilijk om met de situatie om te gaan. Rossel houdt die levensles in het achterhoofd op momenten wanneer ‘the green-eyed monster’ ook haar een bezoek brengt. In Franny and Zooey van J.D. Salinger en Bartleby, the Scrivener van Herman Melville herkent Rossel dan weer twee verschillende manieren om met uitstelgedrag om te gaan. Bij Salinger worden de excuses steeds ongeloofwaardiger, terwijl Melvilles personage steevast afwijst zonder daarvoor een verklaring te geven. Niets doen, zo citeert ze Slavoj Žižek, is vaak de gewelddadigste keuze. Met Shakespeare kent me beter dan mijn lief wil de auteur niet zozeer al die aparte levenslessen meegeven, maar wel een manier tonen waarop de lezer met klassieke literaire werken aan de slag kan, al schijnt Middlemarch een nadrukkelijke must-read te zijn!
Niels Vanwolleghem