Het leven een droom, in Boekarest?
De literatuur uit landen als Polen of Roemenië bereikt hier niet meteen het grote publiek, of het zou al eens een Nobelprijswinnaar zoals Olga Tokarczuk moeten zijn die de aandacht trekt. Nu is er in Nederlandse vertaling een lijvige roman beschikbaar van Mircea Cărtărescu (Boekarest, 1956): Solenoïde, door de kritiek algemeen als een meesterwerk onthaald.
Een solenoïde is een draadspoel die, als er een elektrische stroom doorheen wordt geleid, een sterk magnetisch veld opwekt. Zo’n solenoïde zit onder het bootvormig en labyrintisch huis van het hoofdpersonage van deze roman en laat hem toe, mits in werking gesteld, boven zijn bed te zweven. Verwacht u dus niet aan een realistische vertelling: met Cărtărescu’s antiheld, een kleurloze leraar Roemeens, zal u zich voortdurend gaan afvragen wat werkelijkheid is en wat niet, op zoek naar zin, uitweg, uitleg, verklaring, ontsnapping.
Die naamloze ik-figuur had aanvankelijk gedroomd van een literaire carrière – hij had in zijn jonge jaren “alles” gelezen en beschouwde zijn eerste poëtische worp als “het” alomvattende gedicht – maar nadat zijn ambitie in de dop werd gefnuikt, keerde hij zich af van de schone letteren. Die waren alleen maar trompe l’oeuil, mentaal gezichtsbedrog, zoiets als deuren op een muur geschilderd. Indien er iets wezenlijks kan gevonden worden, iets dat tot een verklaring van zijn en het bestaan kan leiden, dan moet het in de intieme getuigenis van persoonlijke ervaringen zijn, zoals in de dagboeken van Franz Kafka.
En zo probeert hij schrijvenderwijs, maar a-literair, voor zichzelf, zijn leven te (re)construeren. Er zijn jeugdherinneringen en -trauma’s, waar zonder veel twijfel de autobiografie van Cărtărescu in doorschemert. Doorwerkende elementen zijn de mama, een verduisterd tweelingbroertje, vaccins, tandarts- en dokterskabinetten, een sanatorium, het dagelijks leven in de communistische politiestaat van Ceaucescu. De volwassen man dwaalt veelvuldig te voet of per tram door een uitgeleefd en afbrokkelend Boekarest. Op school vindt hij de klas waar hij les hoort aan te geven aan de vreemde mensensoort die men “kinderen” noemt steevast pas ten koste van een paar vergissingen. De meeste van zijn collega’s zijn buitenissige figuren, wat aanleiding geeft tot hilarische passages (zie mevrouw Rădulescu en haar cursus “wetenschappelijk atheïsme”!).
En er zijn ook z’n plichtsgetrouw genoteerde dromen die vaak een akelig realiteitsgehalte aannemen.
Het is een vreemde wereld, die nog vreemder wordt wanneer de grenzen tussen zijn obsessieve, weerkerende dromen en wat doorgaans voor de dagelijkse werkelijkheid moet worden gehouden, wegvallen. Een verlaten fabriek kan een oord van fascinatie en verschrikking zijn. En als lid van een verboden sekte die tegen de dood protesteert (!), wordt hij tijdens nachtelijke manifestaties meegesleept in onthutsende incidenten. Wat realiteit is of lijkt vloeit over in illusies, visioenen, hallucinaties… Wat hebben die te betekenen?
In de loop van zijn speurtocht zal de ik-figuur / Cărtărescu ons laten kennismaken met een aantal merkwaardige historische figuren. Om te beginnen ene Ethel Voynich, die de dochter was van George Boole – de uitvinder van de booleaanse algebra – maar in 1902 huwde met de Poolse revolutionair Michal Voynich. Zij schreef De Horzel, een roman die in Rusland zeer populair werd en het eerste boek dat de ik-figuur als kind tot tranen bewoog. De revolutionair Voynich verengelste later zijn naam tot Wilfred, werd handelaar in antiquarische boeken, en werd in 1922 eigenaar van een middeleeuws curiosum dat nog steeds bekend staat als het Voynich handschrift… en dat tot op vandaag nog niet ontcijferd werd. Met een andere dochter van George Boole, Mary Ellen, was dan weer Charles Hinton getrouwd. Die was overtuigd van het bestaan van de vierde dimensie en ontwierp een systeem om dat visueel aanschouwelijk te maken, welk systeem aan de basis zou liggen van de kubus van Rubik. Nicolae Minovici op zijn beurt was een Roemeens criminoloog die zich herhaaldelijk gecontroleerd op liet hangen om de bijna-doodervaring te registreren. En de psycholoog Nicholas Vaschide publiceerde in 1902 een Psychologie des rêves, en zou daarmee een Roemeense Freud zijn. Maar hoe vreemd die verhalen ook mogen klinken, Cărtărescu heeft op dit punt niets verzonnen, en het zijn evenmin losstaande intermezzi. Alles in Solenoïde heeft wel degelijk een verband. Dat geldt uiteraard ook voor de literaire verwijzingen die de auteur geeft: Dostojevski, Rilke, Dylan Thomas, de Bijbel en, onvermijdelijk, Kafka. Niet voor niets krioelt het in het boek van de insecten en zal het hoofdpersonage zelf even in een insect veranderen.
Uiteindelijk wordt het lot van Boekarest bezegeld door de solenoïdes, die zich niet alleen onder de woning van de ik-figuur, maar op verschillende welgekozen plaatsen van haar grondvesten bevinden, en vernietigt hij zijn geschriften. Maar ondertussen hebben wij die wel integraal gelezen en hebben wij die zelfs in de vorm van een boek in handen. Meer nog: wat zogezegd geen literatuur mocht zijn is een buitengewone en in alle opzichten fantastische roman gebleken.
Het slot lijkt idyllisch: het personage zal zich met zijn geliefde en dochtertje, ver van de verdwenen stad, in een klein bos waar een verlaten kerkje staat, terugtrekken, en zich daar verliezen in de droom.
Een uitweg uit de existentiële problemen, of toch juist zo’n trompe l’oeuil van een openstaande deur die je met je gezicht tegen de muur doet lopen?
Meeslepend, fascinerend, en beklijvend.
Synopsis
Een Roemeense schrijver wiens carrière in het slop is geraakt, schrijft in zijn dagboek over zijn jeugd in het koude, communistische Boedapest en over zijn pogingen de mysterieën van het universum te ontrafelen.