'Indien nodig mieren toevoegen' - interview met de Gentse auteur Evelien Victor

26 april 2021

Stadslezer en redacteur Christel Van Renterghem ging in gesprek met de Gentse auteur Evelien Victor naar aanleiding van haar debuut Indien nodig mieren toevoegen: 'De medewerkers van Gent Leest vroegen mij onlangs of ik nog een boek wilde lezen en dan een interview met de schrijfster wilde doen. Daar zei ik geen neen op. Deze keer was het een non-fictief boek. Tijdens de coronatijden werd de schrijfster opgenomen in een psychiatrisch centrum en schreef ze een boek over haar ervaringen.'


Door het boek te lezen merk ik dat het niet de eerste keer is dat je opgenomen wordt in de psychiatrie. Hoe ben je op het idee gekomen om deze keer wel een boek te schrijven over jouw opname in de psychiatrie?
Ik heb altijd al geschreven, ook tijdens mijn vorige opnames. Schrijven is voor mij noodzakelijk. Het geeft me meer inzicht in mezelf en helpt me om mijn gedachten te ordenen. Daarnaast schrijf ik ook vaak verhaaltjes als vlucht in een wereld die ik helemaal zelf kan verzinnen. Boeken troosten me. Al sinds ik kind was droomde ik ervan om ooit zelf een echt boek te schrijven.
Deze keer was ik er klaar voor om te graven, om mijn verhaal te delen. Ik geloofde en vertrouwde erop dat ik iets te vertellen had. Het was oorspronkelijk helemaal niet mijn plan om een boek te schrijven over mijn opname, laat staan die ook effectief te publiceren. Mijn behoefte om gezien te worden via mijn boek werd steeds groter, waardoor ik uiteindelijk die stap durfde zetten.

Waarom heb je om een opname gevraagd?
Ik was bang voor mezelf. Ik besefte dat ik hulp nodig had om uit die depressieve impasse te geraken. Ik heb geleerd wanneer ik echt moét ingrijpen en wanneer ik het niet meer alleen kan. Ik moest iets doen voor alles helemaal zwart werd. Alles was beter dan opnieuw te verdwijnen in dat drijfzand, zoals vroeger. Dus toen iemand uit mijn omgeving opperde om toch in opname te gaan, en daarmee onbedoeld het duwtje gaf dat ik nodig had, verzamelde ik mijn restje moed om hulp te zoeken.

Was het idee om een boek te schrijven er vooraleer je opgenomen werd?
Nee, ik had wel het plan om een soort verslagje te schrijven over mijn opname. Ik was onzeker en bang voor wat ging komen en dacht daardoor een afstand te kunnen scheppen van die angst. Ik had me voorgenomen om een kritische houding aan te nemen. Ik maakte mezelf wijs dat ik half patiënt half onderzoeksjournalist was. Achteraf bekeken was dat duidelijk een beschermlaagje, eentje dat vrij snel afbrokkelde tijdens het schrijven. In eerste instantie schreef ik puur voor mezelf, maar mijn verslag werd een verhaal, en dat verhaal evolueerde uiteindelijk naar een boek. Gaandeweg merkte ik hoe het schrijven een houvast werd. Zonder mijn boek zou mijn opname me veel minder inzicht gegeven hebben. Het had onverwachts een bijzonder therapeutisch effect op mij.

In het boek lees ik dat je DIS ( dissociatieve identiteitsstoornis ) hebt. Vroeger werd dit een meervoudige persoonlijkheidsstoornis genoemd. Wat houdt DIS in?
Volgens de DSM, de fundamentalistische bijbel van de psychiatrie, houdt dat onder andere in dat er sprake is van een fragmentatie van de identiteit met afzonderlijke persoonlijkheidstoestanden, terugkerende hiaten van het geheugen, en dat het voor voldoende lijden zorgt.
Voor mij is het een voortdurende twijfel over wanneer ik mezelf ben, en vergt het veel energie om de stemmen van de alters ( persoonlijkheidsdelen) te filteren. Tegelijk moet ik er voldoende rekening mee houden dat de deeltjes het niet overnemen en ik tijd kwijtraak. Ik ben de ploegbaas van een vaak tegenwerkend team, zonder recht op verlof. Soms word ik gegijzeld.
Dat lijden vind ik relatief: het is duidelijk dat die DIS een enorme impact op mijn leven heeft, maar het is wel een mechanisme dat ervoor zorgt dat ik er nog ben. Als kind was die opsplitsing van mijn emoties de enige manier om te overleven, en de deeltjes geven me nu nog steeds niet alleen maar ellende, maar ook troost. Als ik overweldigd word door angst of herinneringen is het dissociëren een onhandige manier om mijn leven draaglijk te houden. Sommige delen haat ik enorm, andere voelen als een houvast, maar allemaal hebben ze een functie.

Wanneer is bij jou de diagnose vastgesteld?
12 jaar geleden, tijdens mijn eerste langdurige opname, na heel veel psychologische testen. Ik had daarvoor al verschillende diagnoses gehad die voor mij niet leken te kloppen (psychose, ADHD). Het was een verademing dat er een naam bestond voor alles waar ik tegenaan liep, ook al voelde ik me ergens ‘betrapt’. Mijn deeltjes waren mijn geheim en ik heb jaren nodig gehad om zicht te krijgen op mijn alters en de functies ervan. Soms twijfel ik nog steeds of ik het me niet allemaal inbeeld, maar dat is terecht: ook al zijn mijn deeltjes voor mij mijn dagelijkse realiteit, uiteindelijk bestaan ze niet écht, maar enkel in mijn hoofd. Dat is net de reden dat DIS zo verwarrend en complex is.

Wat wil je met dit boek meegeven aan de lezers?
Ik wil de lezers vooral zelf laten voelen en beslissen wat het met hen doet. Ik hoop uiteraard dat het de lezers op één of andere manier raakt, maar het is niet aan mij om in te vullen wat de boodschap is die ze eruit halen, als die er al is. Er is geen eenduidige moraal aan mijn verhaal.

Wat is de doelgroep die je wil bereiken?
Mijn boek zal vooral mensen aanspreken die met psychiatrie te maken hadden of hebben, maar ik wil zoveel mogelijk mensen bereiken omdat ik geloof dat iedereen wel iets aan mijn verhaal kan hebben. Ik hoor van lotgenoten hoe fijn het is dat ze zich erin herkennen, dat ze zich minder alleen voelen. Hulpverleners vertellen me dat het boek ervoor zorgt dat ze cliënten beter begrijpen, meer openstaan voor wat ze in eerste instantie niét zien.
En alle anderen kunnen een verhaal lezen dat misschien choqueert, misschien relativeert, misschien entertaint, en in het beste geval raakt.

Ik vind het boek interessant en heel intens, omdat je je kwetsbaar openstelt. Je laat de lezer in je hoofd kijken. Vind je dit niet beangstigend?
Ja, ik was doodsbang voor de reacties. Ondertussen is die angst verminderd en ben ik zelfs een vleugje trots op mijn prestatie. Maar ook al krijg ik 100 positieve reacties en er is 1 negatief, dan kan ik niet anders dan dat persoonlijk nemen, net omdat het over mij gaat, en dan is dit de reactie die blijft hangen.
Paradoxaal genoeg geeft het me ook een soort van machtsgevoel, net door me zo open te stellen. Door me zo onverbloemd kwetsbaar op te stellen, overwon ik een schaamte die me net kracht geeft: hier ben ik en ik wil me niet langer schamen voor wie ik ben. Alsof ik anderen een stapje voor ben in de kans om mij te kwetsen, net door die openheid, zo voelt het. Je kan iemand die bloot is niet uitkleden.
Er bestaan veel boeken over opnames, en eerlijk: ik had weinig aan die brave patiëntenverhalen vol zelfcensuur. Ik herkende mezelf er niet in: ik ben niet politiek correct, ik ben koppig, eigenzinnig, gemeen in mijn gedachten, en als het niet goed met me gaat oordeel ik voortdurend over alles en iedereen. Mijn verhaal is rauw en ik heb geen enkele poging gedaan om me sympathieker voor te doen dan ik ben. Dat was een bewuste keuze, want hoe meer ik op een dieper niveau met mensen praat, hoe meer ik merk dat iedereen weleens gemene, oordelende gedachten heeft. Op dat vlak was mijn verhaal een beredeneerde gok.

De titel intrigeert mij. Hoe kom je op het beeld van de mieren? Wat bedoel je met de titel?
In eerste instantie was het simpelweg mijn bedoeling om een titel te bedenken die nieuwsgierig maakte, de aandacht trok. Pas daarna vroeg ik mezelf af waarom ik uitgerekend die titel koos, en zag ik de mogelijke betekenis van het beeld. Omgekeerde volgorde van redenering, maar ik doe wel vaker iets waarvan ik pas achteraf mijn beweegreden doorheb.
‘Indien nodig’ slaat op het jargon dat gebruikt wordt om medicatie voor te schrijven. Het is een subtiele sneer naar hulpverleners die te snel voorstellen of je een ‘indien nodig’ wil als je het lastig hebt: overmedicalisering en gemakzucht gaan nogal vaak samen.
Het beeld van de mieren is een analogie met de hiërarchie binnen een mierenkolonie. Zo’n kolonie is een superorganisme: het lijkt alsof het gedrag van echte mieren aangestuurd wordt. Dat deed me denken aan de protocollen en wetten binnen de psychiatrie, waardoor de personeelsleden beperkter zijn in hun eigen aanpak en ideeën, door al die regeltjes van bovenhand wordt het moeilijk om binnen een team een individu te mogen zijn. Dat maakt het lastiger om in te zetten op meer zorg op maat. En daarnaast heb je de koningin: iemand met een hogere functie die uit een onwetendheid beslissingen neemt, zonder veel voeling te hebben met het werkveld.
Ik wil benadrukken dat deze interpretatie een uitvergroting is van de werkelijkheid, er is een gebrek aan nuance.

De andere personen in je dagboek heb je een bijnaam gegeven. Wat is de bedoeling?
De kans is zeer groot dat bepaalde personen beledigd zijn door mijn boek mochten ze zich erin herkennen. Door bijnamen te gebruiken dek ik mezelf juridisch in. Alle gelijkenis met bestaande personen is toeval, en de bijnamen benadrukken dat. Bovendien heb ik sommige hulpverleners samengevoegd tot één personage om de grote hoeveelheid aan personages wat in te dijken, en omdat het geen meerwaarde bood voor het verhaal. Het is niet mijn bedoeling om iemand specifiek te viseren en met de vinger te wijzen. Ik denk dat de keuze voor de vaak platte, dwaze bijnamen het geheel ook net iets luchtiger maakt.

Ik voel een soort rebellie in je tegen het systeem van de psychiatrie. Hoe denk jij dat de anderen je kunnen helpen?
Het is niet zozeer een pure rebellie, eerder een gebrek aan geduld. Toen ik aan de opleiding tot ervaringsdeskundige in de geestelijke gezondheidszorg begon, zei ik weleens dat ik het systeem van binnenuit wilde omverwerpen. Ik was toen nog heel idealistisch en ietwat naïef. Nu werk ik als vrijwillige ervaringswerker. De voorbije jaren heb ik gemerkt hoe zwaar en lomp dat systeem werkelijk is, hoe kafkaiaans ook. Ik ben nog steeds idealistisch, maar minder naïef. De meeste actoren in het werkveld en beleid bedoelen het goed, maar lopen ook tegen datzelfde systeem aan: het is te groot, en als je het als geheel wil verschuiven, raak je alleen maar teleurgesteld.
Maar ik merk dat de herstelvisie traag binnen sijpelt en heel langzaam dat paternalistisch systeem in vraag stelt. Er gebeurt wél iets, en ik wil me vooral focussen op die subtiele vonkjes van verandering waarop ik wel invloed kan hebben, hoe klein die ook zijn. Het is zinloos om een klaagzang af te steken zonder meer.
Dus richt ik me vooral op wat wél goed loopt, en probeer ik iets te betekenen als ervaringswerker. Ik wil er zijn voor anderen , omdat ik weet wat ik zelf gemist heb. Ik blijf kritisch, maar streef ernaar om uiteindelijk zo veel mogelijk neuzen in dezelfde richting te draaien, om dat gemeenschappelijke doel van een betere geestelijke gezondheidszorg niet uit het oog te verliezen. Psychiatrie heeft geëngageerde mensen nodig. Hoe zelfingenomen dat ook klinkt: ik wil mensen inspireren. Een geduldige rebel is ook een rebel.

Moet je als hulpverlener ervaringsdeskundige zijn ( ik bedoel hiermee hetzelfde ervaren of ervaren hebben) om effectief hulp te kunnen bieden?
Nee, zeker niet. Het belangrijkste is dat hulpverleners zich in de eerste plaats als mens opstellen, en daarmee bedoel ik dat ze authentiek zijn op een manier die hun rol als hulpverlener overstijgt. Net zoals ik verwacht dat ze cliënten vooral als mensen zien i.p.v. enkel patiënten. Betrokkenheid tonen is een basis voor mij. Hulp bestaat erin iets te kunnen betekenen, en dat ‘iets’ is heel divers. Bijna altijd helpt oprecht luisteren, zonder oordelen, al enorm. Samen gedachten ordenen. Ik heb liever dat een hulpverlener toegeeft dat hij het soms ook niet weet en er niet altijd een oplossing is, dan me geforceerd moed in te praten. Samen even machteloos zijn is vaak helender dan iets dwangmatig proberen positief om te buigen. Soms helpt het om simpelweg samen Uno te spelen, soms kan ‘psycho-educatie’ meer inzicht bieden waardoor je jezelf beter begrijpt. Hulp bestaat in zoveel vormen. Ik denk dat het belangrijk is om als hulpverlener niet alleen hoop te geven, maar ook de wanhoop er te laten zijn. Gevoel tegenspreken zorgt voor weerstand. Hulp kun je aanbieden, maar niet verplichten. Ook als patiënt is het belangrijk om te beseffen dat je hulp niet kunt afdwingen en hulpverleners geen robots zijn die je ‘beter zullen maken’.
Hulpverleners en ervaringswerkers zijn complementair. Vaak zijn er minder woorden nodig bij iemand die iets gelijkaardigs meemaakte, en verlaagt dat de drempel om iemand toe te laten. Maar evengoed zijn minder woorden niet per definitie beter. Door contacten met ervaringsdeskundigen voel ik me minder alleen, en dat is onmisbaar in herstel.
Maar we zijn vooral allemaal kwetsbaar, iedereen, en die onderverdeling in functies is in wezen niet zo belangrijk. Wat helpt, dat helpt, zo eenvoudig is het.

Was het voor jou moeilijk om het boek te schrijven, of was het eerder een bevrijding of opluchting?
Beide. Het was confronterend om naar mezelf te kijken, vooral over die laatste week van mijn opname schrijven was bijzonder moeilijk. Ik heb regelmatig enkele dagen een pauze ingelast tijdens het schrijven: door over mezelf als hoofdpersonage te schrijven, ontstond er een afstand waardoor ik in een spiegel keek en mezelf beter kon zien dan tijdens mijn opname. Soms wou ik niet kijken, het was vaak een lelijk zicht. Mijn boek werd een zelfbeeld.
En toch merk ik sinds het moment van publicatie, een bevrijding, een gevoel van: dit ben ik en doe ermee wat je wil. Het boek is een overwinning op mijn schaamte, en dat lucht op.

Dit is jouw eerste boek. Denk je aan een tweede?
Ja, ik vond het heerlijk als ik in die flow van het schrijven zat. Ook de fijne reacties op mijn verhaal motiveren me om een tweede boek te schrijven. Niet meer over mezelf als hoofdpersonage. Ik wil me vooral uitleven in pure fictie, met personages die ik helemaal zelf kan kneden.

Evelien, hartelijk dank voor dit fijne, maar ook diepgaand gesprek.

Christel Van Renterghem