Interview met een dichter, een recensent, én een schrijfarbeider: Bart Van der Straeten

5 december 2020

Bart Van der Straeten is dichter: hij publiceerde de bundel onbalans (2014), maar je vindt ook gedichten van hem in de bundel stadsgedichten Om Gent gedicht (2010) en in het recentste nummer van Het liegend konijn (2020). Daarnaast is hij recensent, onder meer voor de lage landen en het online recensietijdschrift De Reactor. En als ‘de schrijfarbeider’ helpt hij anderen bij het schrijven, redigeren en vorm geven van hun eigen teksten. Hij woont en werkt in Gent.

Dat lijkt me een druk bestaan. Hoe ziet een doorsnee dag er voor jou uit?
Ik sta op op een deftig uur (tussen 7.00 uur en 8.00 uur doorgaans). Daarna lees ik de krant tijdens het ontbijt en volg ik het nieuws van de dag. Vervolgens ga ik naar mijn bureau, waar ik eerst de mails bekijk die de vorige dag binnengelopen zijn en die afhandel, net als de prangendste praktische en administratieve zaken. Daarna ga ik aan de arbeid van de dag: een recensie waarmee ik bezig ben, een boek dat ik moet lezen, een tekst die correctie behoeft, redactiewerk dat op de plank ligt. Om 12.00 uur neem ik een middagpauze en eet ik iets. Daarna werk ik nog wat door, tot rond 16.00 uur. Waarna het tijd is om eens buiten te gaan, te winkelen en te koken. Na 19.00 uur lees ik of kijk ik tv. Ik ga meestal slapen tussen 22.00 en 23.00 uur. En in de weekends supporter ik, tegenwoordig soms tegen beter weten in, voor de Buffalo's; ik heb sinds een paar jaar een abonnement in de Ghelamco. De uitstap naar Wembley voor de historische match tegen Tottenham blijft een van mijn persoonlijke hoogtepuntjes. Daarnaast ga ik wel eens wandelen in de natuur en vind je me in voorjaar en zomer wel eens kanoënd op de Schelde of de Leie terug, Melopeegewijs. De kanoglijbaan aan de Oude Beestenmarkt heeft altijd succes als ik bezoekers meeneem.

Misschien eerst over je rol als recensent. Hoe ben je in dit vak terecht gekomen?
T
oen ik in het laatste jaar van mijn studie Germaanse Talen zat, had ik een professor die wel eens wat schreef voor wat toen nog de Financieel Economische Tijd heette, nu dus de krant De Tijd. Ik liet hem weten dat ik ook wel eens een boek wilde recenseren. De redactie stuurde me een boek op waar ik een proefrecensie van kon maken. Die werd goedgekeurd. Daarna besprak ik geregeld boeken voor die krant. Een jaar later kon ik als redactiesecretaris beginnen bij het tijdschrift Ons Erfdeel (nu de lage landen). Ook daarvoor bespreek ik sindsdien, nu bijna twintig jaar al, op regelmatige basis een boek. De krant De Tijd stopte op een bepaald moment echter met cultuurberichtgeving. Zo ging ik op zoek en vond ik andere opdrachtgevers. Vandaag schrijf ik meestal voor de lage landen, voor De Reactor en voor Poëziekrant.

Heb je een vaste routine bij het recenseren? Zijn er bepaalde dingen waar je sowieso op let?

In een ideale wereld, die dus niet bestaat, lees ik het boek dat ik wil bespreken minstens twee keer. Een eerste keer om een algemeen beeld van het boek te krijgen, van de plot, de stijl, de sterke punten en de zwakke. Bij een tweede lezing let ik dan extra op de passages waar ik notities bij heb gemaakt - waarom verrast dit boek me of stelt het me juist teleur? - en begin ik na te denken over de beste insteek voor een recensie over dat specifieke boek. Ik probeer in een recensie altijd rekening te houden met de lezer die helemaal niets weet over de auteur of over het boek en hem of haar een soort leidraad te geven waarmee hij of zij betekenis zou kunnen gaan geven aan het boek. Dat betekent dat het in een bespreking niet alleen over de 'inhoud' van het boek moet gaan, maar ook over de wereld waarin dat boek verschijnt en over welke plaats dat specifieke boek in die wereld inneemt.

Je bent ook dichter. Schrijf je je poëzie op vaste tijden? Er zijn dichters die er een vaste routine van maken, maar anderen moeten het dan weer hebben van ‘het juiste moment’. Hoe zit dat bij jou?
Ja, dat is een lastige. Bij mij is het tot nog toe zo dat gedichten komen als ze komen. Er zijn momenten, vaak van grote intensiteit, waarin zich in mijn hoofd ineens woorden, zinnen, verzen uitkristalliseren. Die moet ik op dat moment op papier zetten of ik ben ze kwijt. Het is een heel onvoorspelbaar proces, dat vaak erg afhankelijk is van de woelingen van het leven - en van de rust daarna, waarin een en ander kan bezinken. In de komende maanden en jaren wil ik echter stilaan gaan proberen om bewust tijd uit te trekken voor het schrijven van poëzie. Dat betekent wellicht dat ik elders heen moet dan thuis - te veel afleiding, te veel dagelijkse en praktische rompslomp, te veel 'gewoon' werk. Naar een plek waar ik alleen kan zijn - het gistingsproces dat een gedicht voortbrengt, lijkt moeilijk op gang te komen als er mensen in de buurt zijn. Ik merk wel dat een opdracht om een gedicht te schrijven helpt: het verplicht me om ervoor te gaan zitten, om iets op papier te zetten.

Heb je als dichter een groot voorbeeld? En is die nog dezelfde als in het prille begin?
Op dit moment moet ik 'nee' antwoorden op die vraag. Het begon voor mij met Gerrit Kouwenaar en Hans Faverey, 'magere' dichters die de taal zelf het werk laten doen. En, zoals bij elke beginnende Vlaamse dichter, de vroege Hugo Claus en Leonard Nolens. En T.S. Eliot, dat blijft een onbenaderbaar ijkpunt. Maar nu zit ik een periode waarin ik me stilaan 'losmaak' van die inspiratiebronnen. Ik wil het schrijven zelf voorop gaan stellen, de productie van gedichten en teksten, en proberen los te laten wat ik weet of geleerd heb over poëzie, voor zover dat mogelijk is. Maar wat je geleerd en gelezen hebt, zal natuurlijk altijd in enige mate doorschemeren in je eigen werk.

Je maakt je los van je inspiratiebronnen, zeg je. Maar er zijn toch nog altijd boeken die ‘onmisbaar’ zijn voor je? Boeken die je bij wijze van spreken zou meenemen naar een onbewoond eiland?
Ik denk dat mijn lijst van onmisbare boeken langer is dan de toren van Sint-Baafs hoog. En ze verandert natuurlijk met de jaren, ze groeit mee. Ze zijn meestal onmisbaar omdat ze op het juiste moment in je leven langskomen. Maar allez, een poging. Vijf titels. Of zes. Nee, zeven.
- L.P. Boon, De Kapellekensbaan; maar ook zijn testament Eros en de eenzame man
- Herman Brusselmans, Ex-minnaar
- T.S. Eliot, Four Quartets
- Kees Ouwens, Van de verliezer en de lichtbron
- Hans Faverey, Tegen het vergeten
- Robert Macfarlane, Benedenwereld

Daarnaast gebruik je je ervaring als schrijver en redacteur ook als ‘de schrijfarbeider’. Hoe werkt dat precies?
Dat hangt zoals bij elke goede kleine zelfstandige grotendeels af van wat de klant wil. De schrijfarbeider kan teksten van auteurs of voor uitgevers corrigeren of redigeren. Maar hij kan ook tijdens het hele schrijf-, redactie- en publicatieproces als sparring partner optreden, als klankbord, en zo samen met de auteur of uitgever bepalen wat het best mogelijke boek is die uit die tekst te halen valt. Ook wie zelf een tekst klaar heeft en daar een second opinion over wil, kan die door mij laten lezen voor feedback. Naast meer eigen werk van Bart Van der Straeten zou ik graag ooit een boek zien verschijnen dat de schrijfarbeider van begin tot einde begeleid heeft, geredigeerd, gecorrigeerd en vormgegeven. In dat vormgeven kan ik mijn creatieve kant kwijt; het vraagt een andere manier van denken en kijken dan wanneer je alleen met tekst bezig bent. Dat is voor een schrijfarbeider, die dag in dag uit met tekst bezig is, een welkome afwisseling.

Christophe Madelein