Erwin Mortier in de Paarse Zetel. Verslag

30 november 2020

Op donderdagmiddag 26 november nam schrijver en stadsgenoot Erwin Mortier plaats in de Paarse Zetel voor een gesprek met Griet Pauwels.

Erwin Mortier (1965) is sinds zijn debuut Marcel uit 1999 een gevestigde naam in het Nederlandstalige literatuurlandschap geworden. Zijn recentste roman, De onbevlekte, is eerder dit jaar verschenen. Daarin keert Mortier terug naar het verhaal van zijn debuut. Marcel is ondertussen 50 geworden – Erwin Mortier zelf is op 28 november 55 geworden – en gaat opnieuw de confrontatie aan met zijn donkere familieverhaal. Mortiers werk werd meermaals bekroond: met Marcel won hij onder meer de debutantenprijs, voor zijn roman Godenslaap (2009) ontving hij de AKO-literatuurprijs, voor zijn poëziedebuut Vergeten licht (2001) de Cees Buddingh’-prijs. In 2005 was hij stadsdichter van Gent, waar hij al sinds jaar en dag woont en werkt. Dit jaar verscheen niet alleen de roman De onbevlekte, maar ook een nieuwe dichtbundel Precieuze mechanieken. Op 26 november zat hij in de Paarse Zetel voor een interview met Griet Pauwels.

Voor Mortier verloopt dit coronajaar enigszins surreëel: alles loopt wat moeizamer zonder het “werelds geruis en gedruis.” Of dit ook een invloed zal hebben op zijn werk valt moeilijk uit te maken, vertelt hij.

Liever dan over te toekomst te speculeren denkt hij terug aan het verleden dat hem gevormd heeft. In zijn poëzie haalt hij bijvoorbeeld herinneringen op aan de kleine dorpsbibliotheek van Hansbeke, waar hij opgroeide. De schoolmeester van het dorp beheerde die bibliotheek en voorzag zowat de helft van de bevolking van literatuur. Toen de bibliotheek later opging in een groter geheel kreeg die schoolmeester nooit de erkenning die hij volgens Mortier verdiende.

Hoewel zijn jeugd getekend werd door literatuur ging hij toch geen letterkunde studeren: hij koos voor kunstgeschiedenis, omdat hij op die manier ook met muziek kon bezig zijn, en omdat hij geloofde dat kunstgeschiedenis hem een bredere kijk zou bieden. Die bredere kijk werd helemaal opengetrokken toen hij werkte aan het dr. Guislain Museum, waar zijn fascinatie voor de menselijke geest nog groeide.

Die fascinatie blijkt ook uit Marcel, maar misschien nog meer uit De onbevlekte. In beide romans gaat Mortier in op de pijnlijke collaboratiebladzijden uit de Vlaamse geschiedenis, maar vooral ook uit de familiegeschiedenis van Marcel. Terwijl Marcel in het debuut nog een kind is dat onbegrijpend naar de wereld en de mensen rondom zich kijkt, is hij in De onbevlekte een volwassen man. Die gegroeide rijpheid is niet alleen terug te vinden in het personage, maar ook in de stijl en de blik van de auteur. Mortier verklaart dat hij twintig jaar geleden al het plan opgevat had om een vervolg op Marcel te schrijven, maar dat hij bewust al die tijd gewacht heeft om het te schrijven. In beide boeken gaat het om wat men vandaag radicalisering zou kunnen noemen: een aantal personages rolt van een relatief onschuldige Vlaamsgezindheid in een extreem-rechts verhaal. Mortier beklemtoont dat het niet de taak van literatuur is om een oordeel uit te spreken, maar om zich de vraag te stellen: “hoe leef je met die littekens?” Hij stelt vast dat hij zelf in de loop der jaren meer “deernis” ontwikkeld heeft ten opzichte van die geschiedenis.

Erwin Mortier is niet de enige die zich bezighoudt met die thematiek: denken we aan recente romans van Jeroen Olyslaegers en Stefan Hertmans. Mortier heeft ook niet meteen een antwoord op de vraag waarom die interesse (ook bij het publiek) nu opleeft. Wel stelt hij vast dat het niet langer zozeer gaat om de rol van het slachtoffer tegenover “zij die hebben mee gedaan”, maar wel om de vraag: “wat had ik zelf gedaan?” Opnieuw: literatuur spreekt geen oordeel uit, maar toont de diversiteit.

Erwin Mortier is niet alleen romanauteur, hij is ook dichter. Interviewster Griet Pauwels vraagt hem naar het verschil tussen het schrijven van proza en poëzie. Volgens Mortier zit het hem in het verschil in compositie: proza is meer beredeneerd, want het vraagt een zekere spanningsboog. Hij heeft minder greep op zijn poëzie: hij schrijft, meestal op basis van associaties, een aantal varianten van een vers, en maakt dan (vaak intuïtief) een keuze. Het poëtische draait voor hem meer om de taal dan om de pure vormgeving. Poëzie is een “woordenboek der toekomstige betekenissen” en dus open en vrij, terwijl proza meer gestold is.

In zijn recentste bundel, Precieuze mechanieken, gaan de gedichten om zijn stervende vader. Maar het laatste woord is voor zijn moeder, die aan alzheimer lijdt (waarover Mortier in Gestameld liedboek schreef). Dat past in Mortiers denken over poëzie in termen van vrijheid en intuïtie. Hij heeft een afkeer van al te theoretische poëtica’s: je mag “de vlinder niet kooien.”

Op het eind van het gesprek vraagt Griet Pauwels naar Mortiers positie in het maatschappelijke debat. In het verleden durfde hij wel eens de knuppel in het spreekwoordelijke hoenderhok te gooien, maar hij lijkt rustiger geworden. Hij pleit eerder voor dialoog en debat dan voor satire en polemiek, maar sluit niet uit dat hij nog eens “uit zijn krammen schiet.” Misschien gebeurt dat in de brief over democratie die hij voorbereidt, of in de bewerking van Dostojevski’s Duivels waaraan hij werkt (“over de kracht van het kwade”), of in een van de andere projecten waarmee hij bezig is. Feit is dat hij kunst en literatuur als fundamentele waarde centraal stelt. In deze coronatijden verdedigde de kunstensector zich vaak met economische argumenten, maar Mortier besluit: “Kunst heb je niet nodig voor een baan, maar je hebt het nodig voor het leven.”

Voor meer informatie over Erwin Mortier, zie het dossier van bibliotheek De Krook: https://stad.gent/bibliotheek/dossiers/literatuur-en-schrijven/erwin-mortier

Dit interview kon je bekijken via Facebook-live. Herbeluister het gesprek op Soundcloud.

Christophe Madelein