Gent Leest sprak met Marie Christine Laleman

5 februari 2024

Veel Gentse gezinnen hebben ergens in een hoekje van hun boekenkast een exemplaar staan van Het Gent Boek. Het werd uitgegeven in 2005, naar aanleiding van de opening van De Zwarte Doos, en bleef ook jaren daarna een bestseller, tot in krantenwinkels toe.
Eén van de auteurs van dit boekje was Marie Christine Laleman, toenmalig directeur van de Stadsarcheologie Gent. Zij is nu met pensioen, maar actiever dan ooit. Gent Leest sprak met haar, een gesprek over Gentse archeologie, deprofessionalisering, de nadelen van videoconferenties, en plakboeken van Delhaize.

Wie de naam Marie Christine Laleman opzoekt in de Krook catalogus vindt niet minder dan 87
resultaten, waarvan 59 als auteur. U weze gewaarschuwd, de meeste daarvan zijn taaie kost. Zo vind je er het boek Erf, huis en mens : huizenonderzoek in Gent, een boeiende handleiding voor wie op zoek wil gaan naar de geschiedenis van zijn of andermans pand in Gent; voldoende voorkennis van Gent is echter wel een vereiste.

Maar het kan ook anders. Bij voorbeeld het reeds vermelde Gent Boek, of beter nog, het plakboek Historisch Gent, een actie van Delhaize die vorig jaar een ongehoord succes kende.

Wij treffen Marie Christine Laleman in het STAM café, haar vaste stek voor ontmoetingen met nieuwsgierige interviewers.

Het initiatief voor Historisch Gent kwam van het Ahold hoofdkwartier, en maakt deel uit van een hele reeks Historisch XX plakboeken waar XX staat voor Nederlandse en Vlaamse, eerder kleine steden; Gent is op vandaag de grootste vis in de reeks. Voor de teksten werd een beroep gedaan op twee historici, Marie Christine Laleman en Marc Boone, voor het illustratiemateriaal op archivaris Guy Dupont, collectiebeheerder bij Archief Gent. Voor academici die gewoon zijn aan voldoende ruimte om hun verhaal te doen, en aan publicatiecycli met peer reviews die de nodige tijd nemen, was het, zeg maar, een uitdaging. Complexe items samenvatten in hapklare brokken van 370 woorden, drukproeven nalezen binnen de 24 uur als je coauteur die dag toevallig in het buitenland vertoeft, je moet het maar doen, en dit is niet meteen wat je als wetenschapper graag op je ziet afkomen. Tot overmaat van ramp kreeg Marie Christine ook nog te maken met een inbraak, volledig in lijn met de wet van Murphy, op het slechtst mogelijk moment – 18 hoofdstukjes gingen daarbij verloren. Maar het is allemaal goed gekomen, in een record doorlooptijd van 7 maanden.
En dat ondanks onmiskenbare deprofessionalisering, een term die nog zou terugkomen. Waar de uitgave van Het Gent Boek nog in handen lag van historici, was daar in dit geval niets van te merken. Ten bewijze – bij de uitgeverij had niemand nog maar gemerkt dat één van de illustraties in spiegelbeeld was aangeleverd; dit kon gelukkig op het laatste nippertje rechtgezet worden.

Het gesprek verschuift naar de 44jarige carrière van Marie Christine bij de stad Gent, een periode waarin ze de opkomst en de neergang van de dienst Archeologie van op de eerste rij heeft meegemaakt. Vanuit die optiek is het een mooi afgerond geheel, maar het blijft betreurenswaardig dat de stad Gent het kind met het badwater heeft weggegooid, in de vorm van een enorm potentieel aan kennis en ervaring, die nu met veel pijn en moeite, tegen een gevoelig hogere prijs, opnieuw moeten worden ingekocht. Of hoe de deprofessionalisering ook toeslaat bij de stad Gent. Samen met enkele geestesgenoten zet Marie Christine zich in om de kennis die hierbij verloren dreigt te gaan alsnog te redden voor het nageslacht; daarbij beperkt ze zich nu wel tot de zuiver inhoudelijke kant van de zaak.

In recente jaren was ze ook zijdelings betrokken bij de eerste fase van de restauratie van het Lam Gods, en bij de opgravingen ter voorbereiding van het bezoekerscentrum in de Sint Baafskathedraal. Hierbij zijn spectaculaire vondsten gedaan, die een nieuw licht lijken te werpen op bepaalde periodes in de geschiedenis van Gent – een samenvatting van het eindrapport verscheen onlangs in de Handelingen der Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde van Gent.

Daarnaast blijft ze actief in tal van onderzoeksprojecten en als natuurgids om de belangstelling voor haar levenswerk ook onder een breder publiek levendig te houden. Dat blijkt ook wel nodig – in tegenstelling tot de ons omringende landen moet je in Vlaanderen telkens weer uitleggen wat archeologie is. En voor wie zich daarbij graag verliest in spectaculaire verhalen over vondsten in Egypte en andere verre landen – de geschiedenis van de archeologie staat bol van amateurarcheologen die enthousiast naar iets op zoek gingen, maar nooit vonden wat ze zochten; de realiteit is dat je zelden of nooit vindt wat je zoekt – je begint aan een opdracht en je vindt wat je vindt; daarna is het zaak om die vondsten in te passen in het geheel van reeds bekende feiten. De technische middelen die daarbij kunnen ingezet worden zijn vandaag de dag immens en fascinerend, maar geen vervanging voor het menselijk oog bij de interpretatie van de bevindingen. Ook de opmars van videoconferencing in de nasleep van corona is begrijpelijk, maar gaat ten koste van het direct contact met collega’s.

Over Het verhaal van Vlaanderen en de Vlaamse Canon is ze genuanceerd positief – onder meer omdat die blijkbaar hebben geleid tot een toegenomen belangstelling voor geschiedenis en archeologie. Dat er vertrokken werd van het Nederlands voorbeeld was op zich een goede zaak, maar er werd geen rekening gehouden met de kritiek die daar nadien op geformuleerd werd, en dat is dan weer een gemiste kans. Ook jammer dat de oefening politiek gerecupereerd werd, en dat de indruk werd gewekt dat dit de norm moest worden voor allerlei initiatieven, onder meer in toerisme en onderwijs. De kijkers van Tom Waes vragen zich intussen af of het inderdaad de stoffelijke resten waren van Judith van Vlaanderen, die ter sprake kwamen in de derde aflevering. Helemaal zeker kan je niet zijn, maar alle eventuele alternatieven zijn in elk geval beduidend minder waarschijnlijk. Ter informatie : Historische Huizen Gent werkt aan een tentoonstelling over dit onderwerp.

Uit alles blijkt dat Marie Christine Laleman amper tijd heeft om, buiten vakliteratuur, zelf nog te lezen. Toch staat ieder jaar de laatste van Amélie Nothomb op het programma, ligt er een biografie van Marcel Proust te wachten, en behoort Erwin Mortier tot haar favoriete schrijvers.

Anderhalf uur is zo voorbijgevlogen. Met dank aan Marie Christine Laleman, die we nog een rijkgevuld pensioen toewensen.

Jan Matthys

Foto © Marie Christine Laleman