Een miskende meester
Auguste de Villiers de L'Isle-Adam (1838 – 1889), meestal kortweg Villiers genoemd, was een Bretoense aristocraat, maar zijn vader was een verkwister. Zelf zou hij een groot deel van zijn leven in penibele omstandigheden doorbrengen. Ondanks zijn contacten met grootheden als Charles Baudelaire en Stéphane Mallarmé, en de lof die hij oogstte vanwege Joris-Karl Huysmans (die hem in zijn "bijbel van de decadentie" A rebours noemde als een favoriete auteur van de dandy Des Esseintes) had zijn werk weinig succes bij het grote publiek.
In 1883 verschenen zijn Contes cruels, zevenentwintig korte verhalen en een reeks van zeven gedichten onder de titel Conte d'amour. Ze situeren zich in een literair klimaat waarin de romantiek ten einde liep, realisme en naturalisme in de plaats kwamen, het symbolisme (waartoe Villiers een aanzet gaf) doorbrak, en het decadentisme er nog net niet was. Deze Wreedaardige verhalen hadden, gelet op hun grondtoon, overigens evengoed Bittere verhalen of Cynische verhalen kunnen heten.
Villiers is op zijn best als hij een maatschappij hekelt waarin alles om geld draait. Het is al meteen raak in Les demoiselles de Bienfilâtre: de jongste van twee zussen die dank zij vlijtige prostitutie in hun bestaansmiddelen en in die van hun ouders voorzien, begaat de onvergeeflijke fout verliefd te worden op een jongeman… zonder middelen. Virginie et Paul zou de geschiedenis van de prille liefde tussen adolescenten kunnen zijn, ware het niet dat ze telkens weer over geld praten. Le plus beau dîner du monde neemt de kleinburgers in een provinciestadje op de hak: een weddenschap tussen twee oude juristen om het "mooiste diner" te geven, wordt gewonnen – ofschoon het menu hetzelfde is – door degene die aan de genodigden "presentiegeld" heeft toegeschoven.
In dezelfde satirische geest, en met een humor die vaak absurd is, maakt Villiers zich vrolijk over zijn tijd als "de eeuw van de machine" waardoor alles maakbaar wordt. In L'affichage céleste, bij voorbeeld, wordt de publieke opinie beïnvloedt door de projectie van reclame op de nachtelijke hemel. La machine à gloire beschrijft een installatie waarmee in de schouwburg het succes (of de afgang) van een toneelstuk mechanisch kan worden opgewekt. En L'appareil pour l'analyse chimique du dernier soupir is een nuttig toestelletje om de rouw van de nabestaanden om de dood van hun dierbaren weg te werken. Dat Villiers hiermee, net als Jules Verne, vooruitloopt op de science fiction, is duidelijk: in Le traitement du docteur Tristan beschrijft hij zoiets als elektroshocks, een therapie die pas na 1930 zou doorbreken. In datzelfde verhaal vermeldt hij ook een machine électro-humaine, wat we nu een androïde zouden noemen.
Daarnaast zijn er een aantal fantastische vertellingen in de geest van Poe. Zo slaagt in Véra een man erin om zijn overleden vrouw terug – materieel – op te roepen, maar op het moment dat hij zich de onmogelijkheid daarvan realiseert, verliest hij haar opnieuw; ze geeft hem het signaal dat hij haar niet meer in het leven terug kan ontmoeten, maar slechts in de dood. De Duke of Portland leeft teruggetrokken in zijn kasteel en verschijnt om een geheimzinnige reden niet op de prachtige feesten die hij er organiseert. Le convive des dernières fêtes sluit zich tijdens een carnavalsnacht aan bij een feestelijk gezelschap, maar achteraf blijkt dat hij wel een zeer bijzondere afwijking heeft. L'intersigne (wat slaat op de geheimzinnige verhouding tussen twee feiten) draait rond de mantel die een Bretoense pastoor uitleent aan de depressieve Parijzenaar die een paar dagen rust kwam zoeken, en combineert duidelijk de invloed van Poe met het – elders niet altijd zo expliciet – katholicisme van Villiers.
Dit werk is wel niet zo makkelijk om lezen, maar gelukkig bieden ook de pocketuitgaafjes een notenapparaat. Daarnaast is 't soms wel wat ploeteren in woordenboeken of zoeken op het internet, maar dat mag niemand afschrikken die geïnteresseerd zou zijn in een boeiende auteur uit de negentiende eeuw, die ik met genoegen ontdekt heb.