Een imposant en boeiend synthesewerk over de Euraziatische stepperijken
Attila de Hun en Djenghis Khan zijn grote nomadische veroveraars die iedereen kent want ze hebben ook in de Europese geschiedenis een grote rol gespeeld. Maar er bestonden de laatste 2500 jaar véél meer grote Euraziatische rijken in de steppes tussen de Oost-Europese laagvlaktes en de Stille Oceaan dan enkel die van de Hunnen en de Mongolen. Met namen die vaak vrij onbekend in de meeste Westerse oren klinken zoals de rijken van de Xiongnu, de Gökturk, de Qarakhanieden, de Qaraqitan, de Qiatan Liao … om er lukraak maar enkele uit te pikken.
Het was de grote verdienste van Peter Hoppenbrouwers dat hij in 2023 eindelijk een groot Nederlandstalig overzichtswerk schreef over al deze boeiende maar onbekende en onderschatte beschavingen, oorspronkelijk gesticht door nomadische volkeren. Deze Nederlandse hoogleraar Middeleeuwse geschiedenis was vooral bekend van het goed verkochte Eeuwen des onderscheids, een basiswerk over de middeleeuwen dat hij samen met Wim Blockmans schreef. Maar hij specialiseerde zich door contacten met buitenlandse experten in zijn latere levensjaren ook verder in de geschiedenis van de Euraziatische nomadische volkeren, zonder dat hij zelf ooit ter plaatse onderzoek deed. Desondanks leverde het uiteindelijk toch dit imposante synthesewerk op. Omdat Hoppenbrouwers kort voor de uitgave van Stormruiters overleed bleef dit boeiende boek helaas volledig onder de radar van de boekenrecensenten in de Belgische pers.
De centrale vraag die Hoppenbrouwers zich in dit boek stelt is hoe deze uit de dunbevolkte steppen afkomstige nomadenstammen ooit enorme rijken konden stichten, de uitgestrekte steppegebieden van Azië en Oost-Europa overheersen en eeuwenlang veel talrijker bevolkte grote landbouwrijken zoals China, Perzië, Noord-India … onderwerpen. En zo ook rechtstreeks of onrechtstreeks een grote invloed op de Europese geschiedenis hadden - hoewel Europa zelf natuurlijk slechts een bijrol in dit boek speelt. Hoe konden bv. de Mongolen het rijk met de grootste oppervlakte in de wereldgeschiedenis bij mekaar veroveren en grote delen ervan een paar eeuwen bleven besturen ? Op het hoogtepunt was het Rijk immers 31 miljoen km2 groot, anderhalve keer de oppervlakte van de Sovjetunie.
Je mag deze tientallen grote en middelgrote rijken in de meer dan 2 millennia durende periode tussen het eerste grote stepperijk, de Parthen (ca 250 v. Christus) tot de Dzjoengaren in de 18de eeuw natuurlijk niet allemaal over een kam scheren. Ze werden wel gesticht door nomadische volkeren met veeteelt (vooral paarden in het bijzonder) als voornaamste economische inkomstenbron, maar onder invloed van de sedentaire rijken die ze veroverden veranderde de aard van hun bestuur, economie, cultuur … vaak zeer snel. Hoppenbrouwers maakt daarom onderscheid tussen de zuivere stepperijken die tot de steppen zelf beperkt blijven (bv. de Xiongnu of de Hunnen), de duale rijken die zowel over de steppen als de sedentaire landbouwvolkeren heersten (bv. de Mongoolse Yuan-dynastie die heel China bestuurde) als door nomaden gestichte pseudo-stepperijken die volledig in landbouwgebieden lagen waarbij de machthebbers de nomadische levenswijze spoedig opgaven (bv. het Mongoolse Il-Khanaat dat het Midden-Oosten, Perzië en delen van het huidige Afghanistan en Oezbekistan omvatte).
Hoppenbrouwers weidt regelmatig uit over velerlei aspecten van deze nomadenrijken en doorspekt zijn betoog met boeiende en verrassende verhalen maar toch focust het boek vooral op het politiek en militair bestuur. Zodat het je af en toe wel eens duizelt als je meer dan 500 pagina’s lang, over een tijdspanne van 2000 jaar, het ene na het andere grote, maar soms kortdurende rijk ziet passeren. Imperia die soms snel ten onder gingen of opgesplitst werden door interne dynastieke conflicten of uiteenvielen omdat ze gebaseerd waren op confederaties van stammen die weer onderling gingen strijden. Deze nomadenrijken konden zich uitstrekken over immense territoria van Centraal-Europa tot Zuidoost-Azië en deden zelfs een paar pogingen om Japan en Java te veroveren. De overzichtelijke, korte samenvatting van hun geschiedenis aan het eind van het boek komt dus zeer goed van pas.
Die volkeren werden in de Chinese, Perzische, Arabische, Russische en Europese kronieken steevast als oorlogszuchtige, wilde, apocalyptische hordes afgeschilderd. Ongetwijfeld overdreven die en gelukkig hebben we ook heel wat archeologische bronnen die het beeld van de geschreven bronnen kunnen toetsen en corrigeren. Maar Hoppenbrouwers trapt ook niet in de val om dan maar het tegendeel te beweren. Ondanks zijn bewondering voor de militaire organisatiekracht en de verfijndheid van hun nomadische, aristocratische huizen gaat hij de nomadische veroveraars zeker niet romantiseren. Als tijdens hun veroveringstochten steden zich niet zomaar wilden onderwerpen aan hun gezag en zich verdedigden roeiden bv. de Mongolen hun inwoners vaak uit ; Hoppenbrouwers beschrijft het onverbloemd en zal hun occasionele genocidale praktijken niet verdoezelen. En ook als ze de sedentaire staten niet konden of wilden veroveren was plundering en afpersing van de landbouwrijken aan de rand van de steppe een belangrijk structureel onderdeel van hun economische inkomensbronnen. De historicus deinst er als telg van een westerse koloniale grootmacht daarom ook niet voor terug om de stepperijken ‘predatory states’ te noemen of – tegen alle vormen van wokeness in – zelfs te beweren dat we om hun verdwijning niet hoeven te treuren.
Ondanks enige nuances in tijd en ruimte zijn voor Hoppenbrouwers de op het paard gebaseerde economie en de veel grotere vaardigheden om met het paard te strijden toch de ultieme sleutels waarmee de steppenomaden de sedentaire grote rijken konden bedreigen en veroveren. Ook hun militaire strategieën en hun organisatiekracht om de troepen, de families van de soldaten, de paarden en soms zelfs hele volkeren te laten migreren zonder dat er hongersnood uitbrak waren verbluffend. De communicatiemethodes over lange afstanden waren bij de Mongolen bv. geperfectioneerd, zodat hun legers gemakkelijk van mekaars positie op de hoogte bleven en hun vijanden konden verrassen.
Op het einde van het boek maakt Hoppenbrouwers nog een sprongetje naar de periode na de grote stepperijken en maakt hij een aantal zeer interessante observaties en beschouwingen over de actualiteit van hun historische erfenis.
Nadat het laatste grote steppenrijk, dat van de Dzjoengaren, halverwege de 18de eeuw verslagen was door de Chinese Qing-keizer Qianlong, die zelfs niet terug deinsde voor genocidale praktijken werden in de eeuw daarna alle overblijvende khanaten en rijkjes in Centraal-Azië langzamerhand door het tsaristische Rusland en China uitgeschakeld en veroverd. Alleen de huidige staat Mongolië bleef over maar dat werd een satellietstaat van de Sovjet-Unie.
Na de instorting van de Sovjet-Unie en het onafhankelijk worden van een aantal Centraal-Aziatische staten speelden de autocratische leiders van deze nieuwe Centraal-Aziatische staten volop hun nomadisch verleden uit in hun nationalistisch vertoog en niet alleen om toeristen te lokken... De leiders van de grote stepperijken in deze staten werden, zoals bv. Timoer Lenk in Oezbekistan of Dzjenghis Khan in Mongolië, gerehabiliteerd, en het ene monument na het andere werd voor hen opgericht. Hun rehabilitatie reikt zelfs tot in Oost-Europa want in Hongarije worden de Hunnen en de Magyaren volop in het nationalistisch vertoog van Orbans Fidesz-partij gebruikt, en Attila de Hun zelfs als de aartsvader van de Hongaarse ‘sterke staat’ gepresenteerd.
In het tsaristische en Stalinistisch Rusland werden leiders als Dzjenghis Khan of de Moghul-Keizers die heersten over Noord-India natuurlijk heel anders voorgesteld. Dzjenghis Khan bleef in Rusland heel de 20ste eeuw de belichaming van de ‘Mongoolse duisternis’. Maar dat verandert nu toch wat, o.a. door de opmars van de antiwesterse Eurazia-beweging van Aleksandr Doegin, Poetins ‘huisideoloog’ en -filosoof, die de Russische roots liever op de Russische en Aziatische steppen zoekt, Rusland als een ‘blank’, maar niet-westers Azië beschouwt en zo ideologische brandstof levert voor het herstel van Rusland als Euraziatische grootmacht.
Ook in het huidige hindoenationalistische India leveren de nomadische wereldrijken en veroveraars stof voor ideologische en zelfs religieuze spanningen. De Turco-Mongoolse krijgsheren die de islam in de 11de eeuw naar India hadden gebracht en de latere Moghul Keizers die over Noord-India heersten moeten het in het land van hindoenationalist Modi nu ontgelden, zelfs Bollywood doet mee. Ook oudere Indo-Europese, Centraal-Aziatische migraties die invloed hadden op het ontstaan van het hindoeïsme worden door de hedendaagse hindoenationalisten tegen alle bewijzen in krampachtig ontkend.
Tijdens de Culturele Revolutie werden de Dzjenghis Khan-standbeelden verwoest maar in het post-maoïstische China staat men wat meer ambivalent tov het Mongoolse verleden. Dzjenghis Khan en Koebilai Khan-monumenten in het Chinese Binnen-Mongolië zijn toegestaan en de Mongoolse Yuan-dynastie is standaardstof in de Chinese historische handboeken. Maar een pan-Mongools nationalisme dat streeft naar de culturele vereniging van de Mongolen in China met de Mongolen in Mongolië zelf is voor de Chinese staat natuurlijk meer dan één brug te ver. Binnen-Mongolië wordt ondertussen gesinificeerd door grote migratie van Han-Chinezen …
En hoe evolueerde het beeld van de Centraal-Aziatische stepperijken in het Westen ? Na de eeuwenlange, uiterst negatieve voorstellingen ondergingen ze in de negentiende eeuw de ultieme, (pseudo-)wetenschappelijke barbarisatie in allerlei rassen- en medische theorieën. Men legde verbanden tussen ‘achterlijke kinderen’ en het ‘mongoloïde ras’. Na de Tweede Wereldoorlog werden Attila de Hun, Dzjenghis Khan en Timoer Lenk fantasiefiguren in speelfilms, televisieseries, computergames of zelfs gebruikt als merchandising-materiaal. “IF GENGHIS KHAN SO KHAN YOU” was de laatste vondst van de auteur op een T-shirt in de VS.
Met de historische werkelijkheid heeft dat uiteraard allemaal niets meer te maken. Om die beter te vatten en te begrijpen moeten we Hoppenbrouwers’ boeiende synthesewerk lezen.
Synopsis
Overzicht van de geschiedenis van de nomadische samenlevingen op de Euraziatische steppen, van 500 voor Christus tot 1700 na Christus. Met zwart-witillustraties.