Tolerantie voor intolerantie ? Een pleidooi voor weerbaarheid
De Nederlandse rechtsfilosoof Rijpkema onderzoekt in dit boek of en hoe een democratie zich kan en mag verdedigen tegen democratisch verkozen partijen die er korte metten willen mee maken. Zijn er filosofische en juridische grondslagen waarop men een partij, die duidelijk maakt dat ze een einde zal maken aan de democratie eens ze de macht heeft, kan verbieden ? Want democratie kent een aantal inherente zwakheden die zich tegen zichzelf kunnen keren. Kunnen we de intolerantie tolereren ?
Het uitgangspunt van zijn boek is het filosofisch debat over de democratie dat woedde in het Europa de jaren 30. De democratie werd toen door de meeste juristen en filosofen gezien als een louter formeel systeem: indien partijen die haar wilden afschaffen de meerderheid haalden in het parlement dan was dat maar zo. De Oostenrijkse rechtsfilosoof Hans Kelsen was de voornaamste vertegenwoordiger deze school. Als ondemocratische partijen de meerderheid haalden dan kon en mocht men daar niets tegen doen, want een democratie die zich tegen de wil van de meerderheid wil handhaven heeft opgehouden een democratie te zijn. Volgens Kelsen moet men dat dan maar lijdzaam accepteren en er het beste van hopen… En zo werd in Weimar-Duitsland de NSDAP van Hitler voor, tijdens en na haar machtsovername in 1933 dan ook weinig in de weg gelegd
Toch waren er in die periode al tegenstemmen zoals de Nederlander George van den Bergh en de Duitser Karl Loewenstein, de vader van het begrip ‘weerbare democratie’, die in 1936 en 1937 betoogden dat een democratie zich actief moet kunnen verdedigen tegen ondemocratische partijen en de mogelijkheid hebben om hen te verbieden. Ze poogden dit beiden te rechtvaardigen.
Rijpkema onderzoekt kritisch hun betoog en argumenten, weegt de pro’s en contra’s af en wil zwakheden of pijnpunten in hun betoog met een eigen theorie verder verhelpen. Daarom probeert bij bij andere filosofen zoals o.a. Popper, John Stuart Mill, Carl Schmitt, John Rawls, ... ook argumenten te vinden voor de weerbare democratie.
Hij wil het begrip 'weerbare democratie' verder verfijnen en legitimeren en slaagt erin dit op een zeer heldere wijze uit te leggen ondanks het feit dat de rechtsfilosofische inslag van dit boek geen eenvoudige materie is. In zijn theorie over de weerbare democratie staat het zelfcorrigerend vermogen van de democratie centraal – de mogelijkheid om besluiten terug te draaien. De democratie is het enige politieke systeem dat dit kan garanderen. Rijpkema werkt op die manier het concept ‘democratie als zelfcorrectie’ uit tot een volwaardige theorie van weerbare democratie. Vrije toegang tot verkiezingen, politieke concurrentie en de waarde van vrije meningsuiting zijn er drie basiswaarden van dit concept. Heeft een partij het voornemen daar aan te raken, dan komt het zelfcorrigerende vermogen van de democratie in gevaar en heeft men voldoende rechtsgrond om de partij te verbieden, ook al maakt die (nog) geen gebruik van geweld.
Hoewel dit boek het probleem van de weerbare democratie vooral filosofisch en juridisch benadert gaat Rijpkema ook even dieper in op de praktijk. Zijn er pragmatische bezwaren om antidemocratische partijen te verbieden ? Wordt de democratie hierdoor wel echt beschermd door, gaan die bv. niet ondergronds en worden ze zo juist niet gevaarlijker ? Hij meent dat die bescherming wel degelijk helpt en probeert dit met politicologisch en vergelijkend onderzoek aan te tonen. Ook als die partijen zich na een verbod heroprichten en een andere naam aannemen - als voorbeelden noemt hij het Vlaams Blok in Vlaanderen of de fundamentalistische Welvaarstpartij in Turkije - transformeren ze zich vaak tot meer democratische partijen. Dit meer politicologische onderdeel van het boek is desondanks toch wat minder uitvoerig onderbouwd dan de rest.
Bastiaan Rijpkema publiceerde zijn overigens uitstekende boek, nu al bijna een standaardwerk over dit thema, in 2015, net voor de opkomst van het Trump-fenomeen. Zelf betoogde hij in Weerbare democratie dat de Verenigde Staten in essentie nog steeds een ‘formele democratie’ is, zoals Weimar-Duitsland. In tegenstelling tot bijvoorbeeld het Duitsland van na WO II dat zich omvormde tot een zgn. ‘materiële democratie’, die niet alleen rekening houdt met formele aspecten zoals verkiezingen en meerderheidsbeslissingen binnen het parlement maar ook met het respect voor de rechtsstaat en grondrechten van de mens. De weerbare democratie is in Duitsland nu een algemeen aanvaard principe en zo kon het Duitse gerecht ook vrij eenvoudig neonazistische partijen en zelfs een communistische partij, die expliciet de dictatuur van het proletariaat ambieerde, verbieden. In hoeverre heeft het feit dat de VS ‘slechts’ een formele democratie is invloed op het feit dat een presidentskandidaat en ex-president die zijn autoritaire sympathieën (en daden) niet onder stoelen en banken steekt blijkbaar moeilijk iets in de weg kon en kan gelegd worden en zelfs herverkiesbaar kan zijn ?
Na de uitgave van zijn boek zette ook de opgang van de zgn. ‘spin dictators’ zoals Poetin, Chavez/Maduro, Erdogan, Orban … zich verder door. Ze lieten de democratische structuren, beslissings- en electorale procedures enkel nog puur formeel intact maar veranderden door geweld, manipulatie, intimidatie, corruptie, perscontrole of zelfs bedrog … de staat in dictaturen (Rusland, Venezuela) of uiterst problematische democratieën, zgn. 'democraturen' (Turkije, Hongarije). Heel graag had ik in een nieuwe uitgave van dit boek Rijpkema daar willen zien op inzoomen, nog wat meer gericht op de concrete praktijk. Is zijn uitstekend juridisch-filosofisch uitgewerkte concept van weerbare democratie wel bestand tegen de trucjes van spin-dictators ?