Het spook der aftakeling
E. Busken is een oudere man die tegen zijn zin geplaatst is in de gesloten afdeling van een woonzorgcentrum. Niemand is daar patiënt, de bewoners worden er met “cliënt” aangesproken. Overdag zit cliënt E. Busken vastgegespt in een rolstoel. Hij heeft weinig controle over zijn ledematen door bewegingsstoornissen en hij houdt zich doofstom sinds hij in het rusthuis verblijft.
Maar in zijn hoofd is het allesbehalve stil en als lezer zit je gefixeerd in dat hoofd. Een hoofd boordevol ideeën en gedachten die van de hak op de tak springen. Vol associaties, een woordenwaterval, woorden die niet luidop worden uitgesproken maar dat maakt de taal helemaal niet minder rijk, integendeel. Hij observeert de andere “cliënten”, het personeel en de bezoekers en is uitermate kritisch, zelfs grof in zijn beoordeling. Hij is ook opstandig maar hij kan dit niet uiten, want hij zit als het ware levend begraven in zijn eigen lichaam en dat lichaam wordt door iedereen nauwgezet in het oog gehouden: niet enkel door het personeel, maar onder andere ook door zijn bazige buurvrouw.
De aftakeling en de interne monoloog van het hoofdpersonage heeft ook zijn weerslag op de bladspiegel die enkel links is uitgelijnd ; hoofdstukken eindigen en beginnen soms quasi willekeurig: midden in een gedachtegang: alsof de verteller eventjes in slaap was gevallen, ineens wakker schrok om meteen gewoon door te gaan met vertellen.
“Busken, bepáál je, zo spreek ik mezelf toe, mijn gedachten
drijven weer klotsend en botsend door elkaar in het rond,
niettegenstaande het gegeven dat ik een gedisciplineerde denker ben,
altijd geweest. (…)
Handen af van mij, albedellerig wijf, had me voor mijn uitzicht laten zitten, starend, met of zonder gedachten, al is dit laatste nimmer het geval, er zijn altijd gedachten, ik bedoel gedachten zonder aan iets te denken, wat bedoel ik nu eigenlijk. Ik protesteer met gromgeluiden en kan dat met dezelfde uitwerking ook nalaten, zelf zich met behoedzame pasjes verplaatsend en overeind houdend aan mijn rijmeubel rolde ze me naar waar ik niet wilde zijn. Opzij opzij, hier komen wij.”
(blz 228 – 229)
Dit citaat toont aan
dat je als lezer echt moet wennen aan de stijl, aan de achtbaan van
taalvirtuositeit die je hoofd laat tollen.
Op 10 mei 2021 werd
de Libris Literatuurprijs 2021
aan Brouwers toegekend voor dit allerlaatste meesterwerk dat hij
schreef.
Synopsis
Een man, die in een zorginstelling hulpeloos zit vastgegord in een rolstoel, ergert zich aan het zorgpersoneel en de medebewoners.