De avant-gardisten : de Russische Revolutie in de kunst, 1917-1935 / Sjeng Scheijen
Enkele maanden na de Russische Revolutie in 1917 kende de avant-garde-kunst in Rusland een kortstondige bloei met monumentale kunstenaars als Kazimir Malevitsj, Vladimir Tatlin, Vasily Kandinsky, Ljoebov Popova en later nog Rodtsjenko, El Lissitzky … De revolutionaire staat stelde hen aan als hoge ambtenaren en een klein jaar lang drukten ze hun stempel op het Russische kunstbeleid. Maar al snel begonnen de bolsjewistische machthebbers hen te wantrouwen en aan de kant te zetten en nog later zouden ze hen vervolgen en onderdrukken.
De Nederlandse slavist en specialist Russische kunst Sjeng Scheijen beschreef deze intrigerende geschiedenis in zijn uitermate boeiende boek De avant-gardisten : de Russische Revolutie in de kunst, 1917-1935, waarmee hij de Bookspot Literatuurprijs voor non-fictie 2019 won. Hij baseerde zich naast de al bestaande literatuur op een enorm grote hoeveelheid bronnen zoals dagboeken, brieven en archiefstukken, zodat hij moeiteloos kan overschakelen van het persoonlijke niveau van de levens van de individuele avant-gardisten naar de grote, algemene geschiedenis en kunstgeschiedenis van die periode.
De Russische avant-gardisten, in hun tijd vaak futuristen genoemd, waren zeer verschillende kunstenaars die in een periode van enkele jaren tijd de belangrijkste uitbreidingen van artistieke uitingsvormen van de 20ste eeuw hebben voortgebracht: de performance, de artistieke installatie, de conceptkunst en de abstractie. Ze deelden volgens Scheijen één verlangen: het willen verenigen van kunst en leven. Ze wezen de bestaande orde en de tsaristische autocratie radicaal af want deze had de kunst in een academische carcan had gedwongen. Maar voor de Russische Revolutie werden ze niet ernstig genomen en als een undergroundbeweging van luidruchtige, provocatieve en mediakabaal producerende randfiguren aanzien. Daarom beschouwden ze de gebeurtenissen van 1917 als een signaal dat hun tijd gekomen was. En aanvankelijk scheen hen dit te lukken: ze kregen het cultuurbeleid in handen en mochten radicale plannen voor de herinrichting van de openbare ruimte uitvoeren. Zo verwierven ze bliksemsnel een wereldwijde reputatie: vele Europese kunstenaars verwachtten dat in Rusland ieder moment een utopische samenleving kon aanbreken. De realiteit bleek na meer dan een jaar zeer ontnuchterend: ze verloren systematisch hun hoge posities. Ze bleven wel nog een aantal jaar in het kunstonderwijs een rol spelen, maar hun kunstopvattingen stootten steeds meer op verzet van de bolsjewistische orde en het regime zou de beweging langzaam maar zeker wurgen.
Want volgens Scheijen heerst in de kunstwetenschappelijke literatuur tot voor kort nog een groot misverstand over de Russische avant-garde: dat de bolsjewieken onmiddellijk de avant-garde omarmden. Maar hij toont aan dat dit helemaal niet klopt. De toenadering in het eerste jaar na de revolutie was slechts een tijdelijk bondgenootschap door een samenloop van omstandigheden. Natuurlijk waren noch de avant-gardisten, noch de bolsjewieken een homogene beweging maar de meeste bolsjewieken stonden van in het begin expliciet vijandig tegenover het futurisme – voor zover ze er zelfs hoegenaamd iets over wisten. Lenin was op cultureel vlak so wie so al conservatief en traditioneel, maar ook de iets liberalere Anatoli Loenatsjarski, die als Volkscommisaris voor Verlichting verantwoordelijk was voor kunst en cultuur, verwierp het futurisme volledig, richtte zich in de allereerste maanden na de Revolutie zelfs op de relatief conservatieve kunstenaars van zijn eigen tijd en probeerde het tsaristische culturele establishment aan zich te binden. Maar hoewel Lenin niets op had met al die nieuwe -ismen in de kunst wou hij Moskou transformeren tot een propaganda-instrument die de arbeidersstaat verheerlijkte. Hij besloot daarom de openbare ruimte als symbool van de nieuwe orde volledig anders in te richten, de talrijke monumenten van coryfeeën uit het tsaristische Rusland neerhalen en te vervangen door ‘monumentale’ propaganda, waarbij geregelde massale optochten door het centrum de steun aan het regime tot uitdrukking moesten brengen. En wie anders dan de letterlijk en figuurlijk beelden-stormende en manifesterende futuristen waren daarvoor de ideale bondgenoten ? Loenatsjarski, die de opdracht voor Moskous transformatie van Lenin kreeg, stelde dat de bolsjewieken niet vijandig ten opzichte van hen mochten staan, want dat ze hen van nut konden zijn. Het futurisme was niet nodig, maar de futuristen wel. De avant-gardisten lieten zich er ook graag voor gebruiken. Tatlin, een mateloze dromer, was de eerste en nam graag het hem aangeboden voorzitterschap van de Moskouse afdeling van Kunsten aan. Zo kon hij van de marge naar de macht doorstromen. Hij gebruikte al snel zijn positie om opgesloten medestanders en kunstenaars te bevrijden. Malevitsj zou snel tot zijn bestuur van de afdeling toetreden en de museumsectie leiden, ondanks zijn al jarenlang aanslepende persoonlijke conflicten met Tatlin. Want naast de leidraad van Scheijens publicatie, de geschiedenis van de toenadering en daarna steeds verslechterende verhouding tussen de bolsjewieken en de avant-gardisten, is ook de artistieke en persoonlijk rivaliteit tussen die 2 totaal tegenstelde karakters en hun achterban een drijvende kracht van het boek: enerzijds Malevitsj, de grote theoreticus en charismatische, zelfs wat bombastische grondlegger van de suprematisten en anderzijds de achterdochtige, minder theoretisch onderlegde maar experimentelere outsider Tatlin, die met zijn installatiekunst en vooral zijn hoekreliëfs de baan voor de latere constructivistische beweging zou ruimen. Volgens Scheijen was Zowel voor Tatlin als voor Malevitjs als voor bijna alle andere avant-gardisten het vooruitzicht om een deel van hun artistieke programma binnen het staatsapparaat uit te voeren doorslaggevender dan hun baatzucht. Want in het hongerende, chaotische en harde Rusland van toen uiteraard speelde dat laatste natuurlijk ook mee. De beschrijving van de schrijnende materiële omstandigheden en sociale situatie waarin de avant-gardisten, ook zelfs als ze een baan hadden, moesten rondkomen zijn immers ook een belangrijk deelaspect van dit boek, net zoals de wijze waarin ze de bloedige Russische binnenlandse burgeroorlogen tussen de Roden en de Witten na se Revolutie moesten zien te doorstaan.
De vage, vaak niet echte doordachte politieke sympathieën van de meeste avant-gardisten gingen duidelijk in het kamp van de Revolutionairen maar hun politieke opvattingen waren helemaal niet strak afgelijnd of theoretisch onderbouwd. Toen de macht van de bolsjewisten nog niet geconsolideerd en er in Moskou nog anarchistische groepen actief waren flirtten aan aantal avant-gardisten eerst met de anarchisten maar dat duurde slechts tot deze door de bolsjewisten werden uitgeschakeld.
Van de leidende futuristen was Malevitsj nog diegene met de meeste bolsjewistische sympathieën. Hij zou daar later op terugkomen en het zich beklagen, zeker nadat hij nota bene door zijn eigen schoonbroer, de middelmatige schilder en felle promotor van de realistische schilderkunst Jevgeni Katsman definitief uitgerangeerd was. Katsman haatte de avant-gardistische kunst. Hij was in 1922 de mede-oprichter van de Associatie van Kunstenaars van Revolutionair Rusland die met haar promotie voor de realistische ‘kunst van een klasseloze maatschappij’ en met de steun van de veiligheidsdienst de expositiezalen zou overnemen en steeds venijniger tegen de avant-gardisten ageerde. Tot ze hen uiteindelijk ‘ontmaskerden als een contrarevolutionaire kliek die functioneerde binnen een staatsinstituut’. De campagne van Stalin in 1927 om de pluriformiteit in de intelligentsia uit te bannen en de ‘zuiveringen’ van het bureaucratisch apparaat deden de rest.
Toen zijn binnenlandse rol was uitgespeeld werd Malevitsj een aantal keer gearresteerd en hoogstwaarschijnlijk ook gemarteld. Hij zou sterven in 1935 – de officiële sovjet-kunst had de artistieke producties van de avant-gardisten toen in de expositieruimtes al lang verdrongen ; de avant-gardekunst was verbannen en werd nu in het allerbeste geval in depots van musea verstopt.
Een aantal avant-gardisten hebben het met hun leven moeten bekopen. De opgebouwde relaties en internationale reputatie van de allerbekendste avant-gardisten konden hen na de machtsconsolidatie van Stalin soms nog enigszins beschermen. Tatlin overleefde het stalinisme en stierf in 1953. Rodtsjenko kon blijven werken als fotograaf of illustrator, volgens Scheijen eenvoudigweg doordat hij zoveel beter was dan zijn Sovjet-getrouwe concurrenten. Maar de meeste onder hen, zoals Kandinsky en Chagall, waren in de jaren 20 al geëmigreerd toen de handschoen van het regime hen steeds strakker begon te omknellen.
De theoretische opvattingen en artistieke verwezenlijkingen en de grootste en bekendste kunstwerken, tentoonstellingen en kunstmanifestaties van de bekendste Russische avant-gardisten worden natuurlijk ook uitvoerig belicht. Zoals Tatlins ontwerp van zijn beroemde maar nooit effectief gebouwde Monument voor de Derde Internationale, Malevitsj’ Zwart vierkant of Chagalls Panneau voor het Joodse Theater… Het boek bevat ook voldoende afbeeldingen van de artistieke realisaties van de voornaamste protagonisten, maar de nadruk ligt toch op de geschiedenis van de beweging, de levens van de betrokken kunstenaars, hun onderlinge relaties en vetes en in de eerste plaats hun verhouding met en tot de totalitaire staat. Je hoeft dus zeker geen specialist in het futurisme, suprematisme, constructivisme, performancekunst of de kunstgeschiedenis van het interbellum tout court te zijn om dit boek te kunnen waarderen.
Scheijens algemene beschouwingen over de relatie tussen de Russische avant-gardisten en het regime, tot slot.
Hoe komt het dat artistieke bohemiens zich zo konden laten gebruiken door een totalitair regime, naast hun oorspronkelijke wederzijdse opportunistische motivaties ? ‘Luie critici’ van de Russische avant-gardisten – dixit Scheijen - beweerden dat door hun weinig tolerante houding tov andere kunststromingen en door hun maximalisme en hekel aan alles wat gematigd is de avant-gardisten inherent zelf totalitair waren. Scheijen ziet hen zeker niet als onschuldige slachtoffers maar wijst op een aantal andere daarmee tegenstrijdige aspecten en thema’s: hun vrijzinnigheid, hun nadruk op het innerlijke, de droom, de liefde, de vrolijke waanzin en vooral hun intrinsieke ambivalentie die de motor van hun creativiteit was. Juist hun wens om de mens in al zijn ambivalentie en tegenstrijdigheid te aanvaarden was het fundament van hun utopische droom, en die droom was in beginsel nauwelijks politiek: ze ambieerden op zich geen totaal nieuwe maatschappijvormen maar wilden de artistieke creativiteit uitbreiden naar alle aspecten van het leven.
Maar door hun radicale afwijzing van zowel de tsaristische structuren als het burgerlijk alternatief ‘kwamen die getalenteerde schitterende weirdo’s, schuinsmarsjeerders en hardwerkende flierefluiters uiteindelijk terecht in het verstikkende moeras van het stalinisme’. En door hun oorspronkelijke rol in het bestuur van hun latere onderdrukkers werd die op zich al dramatische geschiedenis voor hen pas echt een ondraaglijk gewaarwording.
Scheijens uitstekend onderbouwde en boeiende ondergangsverhaal van een kunstbeweging die haar paradoxen koesterde is dan ook een aanrader van formaat.
Synopsis
Onderzoek naar de rol en de betekenis van de kunstenaars Kazimir Malevitsj en Vladimir Tatlin, die na revolutie van 1917 van Lenin een leidende rol kregen bij het laten slagen van de revolutie.