Zelfportret als Goethe
Eind september 1816 arriveerde Charlotte Buff, weduwe Kestner, met de postkoets in Weimar om er familie te bezoeken. Maar het uitstapje had nog een ander motief: de man terug te zien, beroemd tot ver buiten de grenzen van de stad en het land, de oude Goethe, die vierenveertig jaar tevoren zo dolverliefd op haar was geweest dat hij haar verloving (én zijn vriendschap!) met Kestner dreigde te doen springen. Lotte bleef haar verloofde trouw. Goethe (1749 – 1832) had vervolgens deze liefdesgeschiedenis met veel romantisch elan verwerkt in Het lijden van de jonge Werther. In dat verhaal pleegde de afgewezen tragische held zelfmoord.
Het weinige dat betreffende voormeld bezoek gedocumenteerd is, aangevuld met diverse bronnen en een gedegen kennis van het werk en de biografie van de door hem bewonderde Goethe, leverde Thomas Mann (1875 – 1955) de stof voor Lotte in Weimar.
Charlotte Buff koestert zekere ambivalente gevoelens jegens de grote schrijver en geleerde. Hij heeft haar als het personage Lotte “gebruikt” in zijn roman, wat ondertussen bij een ruim publiek algemeen bekend is, zodat zij er nog voortdurend op aangesproken wordt. Vleiend en tegelijk onbehaaglijk. Anderzijds is er de herinnering aan jeugd, vriendschap, liefde die had kunnen zijn. Haar reis naar Weimar is ook een reis naar het verleden.
Bij haar aankomst in hotel De Olifant wordt ze meteen herkend als de vrouw die model heeft gestaan als “de” Lotte in Werther. Om te beginnen door de kelner Mager, een belezen mens die dol is op dat boek, en wie een licht is opgegaan toen zij haar naam in het register schreef.
Er wordt Lotte, eens zij haar kamer betrokken heeft, weinig rust gegund, wat al snel komt Mager (die blijkbaar ook wat “reclame” gemaakt heeft) haar storen om een aantal personages te introduceren die haar zo nodig willen verwelkomen. Achtereenvolgens zijn dat Miss Cuzzle, een Engelse die een portretje van Lotte wil schetsen; Friedrich Wilhelm Riemer, de voormalige secretaris van Goethe; Adele Schopenhauer, de zus van de filosoof; en August, de zoon van Goethe.
Op Miss Cuzzle na, zijn alle bezoekers persoonlijk bekend met Goethe. Zonder uitzondering eren zij Lotte in haar hoedanigheid van haar personage in de Werther. En zonder uitzondering vereren zij Goethe als het genie. Maar tegelijk hebben ze het over de keerzijden en hebbelijkheden van de almachtige. Riemer neemt het woord “koud” in de mond en zinspeelt op Goethes nihilisme. Adele Schopenhauer beklaagt zich erover dat Goethe aan zijn zoon August een huwelijk wil opdringen met haar hartsvriendin Ottilie: een slecht idee, want August neigt tot drankzucht en Ottilies politieke gezindheid strookt niet met die van de Goethes (maar de oude heer vindt haar zelf wel aardig). August, ten slotte, die een uitnodiging voor een feestmaaltijd komt brengen, blijkt een zwakke doorslag van zijn vader te zijn, die hij voor “een geweldige en een heerser” houdt.
Pas in het zevende hoofdstuk komt het genie, ontwakend uit een droom, zelf aan het woord in een lange innerlijke monoloog, hier en daar onderbroken door de bediende, de kapper, de secretaris en August. Herinneringen, ideeën, flarden inspiratie, aforismen, citaten, polemische uitvallen, ironische relativeringen en soms platte vaststellingen geven een inkijk in een egocentrisch maar fascinerend brein. Het genie is een vat vol tegenstrijdigheden. Zonder grove materie kan de goddelijke geest overigens niet scheppen.
Op het feest speelt Goethe zijn rol van briljante gastheer. Hij domineert de tafel met verhalen, anekdotes en bon mots, in die mate dat Lotte, nochtans als eregaste aan zijn zijde gezeten, er niet in slaagt ook maar één ernstig woord tot hem te richten. Ook lijkt hij de toespeling in haar kledij (witte jurk met rode linten, cf. de Werther) niet op te merken. Wél ontvangt ze nadien nog een uitnodiging om van Goethes loge in de schouwburg gebruik te maken om een opvoering bij te wonen; hij zal zijn rijtuig ter beschikking stellen maar zal haar niet vergezellen.
Nochtans blijkt hij haar na de voorstelling in de koets op te wachten. Dat is voor Lotte de gelegenheid om eindelijk, en redelijk ongezouten, haar gemoed te luchten: ze is voor Goethe een personage gebleven, het weerzien is een mislukking geworden. Het komt in deze slotscène, die veeleer als een fantasmagorie dan als realiteit lijkt te moeten begrepen worden, tot een verzoening. Het verleden is nu eenmaal het verleden, “dit leven is enkel verandering van gestalte, eenheid in veelheid, duurzaamheid in onbestendigheid.” En Goethe parafraseert een gedicht uit de West-Östlicher Divan over de nachtvlinder, aangetrokken door het licht, verzengd wordt door de vlam van de kaars die zelf opbrandt: “Eens verbrandde ik me aan jou en ik verbrand me sindsdien steeds opnieuw aan je tot geest en licht.”
Het boek verscheen in 1939 en werd geschreven in de ballingsjaren van Mann in Küsnacht, Zwitserland, en Princeton, VS, nadat hij wegens het naziregime sedert 1933 niet meer naar Duitsland had kunnen terugkeren. Het aantreden van Hitler had een einde gemaakt aan de Weimarrepubliek, die na de Eerste Wereldoorlog de eerste volwaardige democratie in Duitsland was geweest. Mann liet de kans niet liggen om Goethe enkele uitspraken in de mond te leggen die een onverholen kritiek op zijn voormalig vaderland bevatten: “Dat [de Duitsers] de drang naar waarheid niet kennen is te betreuren, dat hun alles zo dierbaar is wat benevelt, bedwelmt en van een wildemanachtige bandeloosheid is noem ik weerzinwekkend, dat ze zich goedgelovig aan de eerste de beste schurk onderwerpen die het laagste in hen wakker roept, hen in hun ondeugden stijft en hun leert om hun nationaliteit te beschouwen als isolatie en barbaarsheid […] is miserabel.” Daartegenover stelt hij zijn Duitserschap, dat er een is van “vrijheid, beschaving, alzijdigheid, en liefde.”
Mann identificeert zich met zijn geliefde Goethe. Diens monologen zijn in feite een collage van citaten uit zijn werk, van bewerkte fragmenten uit diverse andere bronnen, en oorspronkelijke tekst van Thomas Mann (en wel zo goed gepasticheerd dat er achteraf wel een keer uit geciteerd is geworden alsof het van Goethe kwam). De identificatie bepaalt uiteraard de taal en de stijl.
Er zijn opmerkelijke overeenkomsten tussen Goethe en Mann: levende modellen en reële situaties waren meer dan eens te herkennen in hun oeuvre, ze lazen graag voor uit eigen werk, ze lieten zich graag bedienen (in het geval van Mann was er zijn echtgenote Katia om de praktische problemen op te lossen), en ook Mann had zijn “Augusten” (vond hij, alhoewel zijn zonen Klaus en Golo beslist grote verdiensten hadden). En als Goethe over de schoonheid mijmert, gaat het als volgt: “Mij verscheen ze in de gestalte van de jeugd, van de vrouw… Maar ook niet volstrekt – en ik […] denk ook met het oprechtste genoegen terug aan de aardige blonde piccolo van de vorige zomer, in de herberg op de Geisberg […].” Waarmee Mann met een vluchtige knipoog toch even verwijst naar zijn fundamentele homoseksualiteit.
Lotte in Weimar is een roman met heel wat insteken, over fictie en werkelijkheid, over genialiteit, over kunst, én over het verstrijken van de tijd.
Synopsis
Geromantiseerd verslag van de historische ontmoeting op latere leeftijd van Goethe met de vrouw die hem inspireerde tot zijn 'Werther'.