Alles gaat voorbij
De Buddenbrooks, het verval van een familie (Buddenbrooks: Verfall einer Famillie) uit 1901 was dan wel het romandebuut van de toen zesentwintigjarige Thomas Mann, maar in de beslissing om hem in 1929 de Nobelprijs voor literatuur toe te kennen zou het doorwegen – ofschoon ondertussen al werk als Dood in Venetië en De Toverberg verschenen was.
De Hanzestad Lübeck – zij het niet bij naam genoemd – is in de tweede helft van de negentiende eeuw nog een stadsstaat, een autonome politieke entiteit. In die stad behoort de familie Buddenbrook van oudsher tot de hoge burgerij die zijn fortuin put uit handel. De mannelijke loten van de stam behoren zich te ontwikkelen tot succesvolle ondernemers die ook een rol in het bestuur vervullen als consul of senator. Uiteraard dienen zij er, middels een passend huwelijk, voor te zorgen dat de familienaam (en dus ook het bedrijf) niet teloorgaan.
De kroniek opent met de beschrijving van de feestelijke ontvangst ter gelegenheid van de inhuldiging van de nieuwe woonst die Johann “Jean” en Elisabeth “Bethsy” Buddenbrook samen met hun zoontjes Christian en Thomas, en hun dochtertjes Antonie “Tony” en Clara zullen betrekken: een historisch patriciërshuis.
Het zijn vooral Thomas en Tony die, eens volwassen, de protagonisten van het verhaal zullen worden.
Nog tijdens het leven van Jean komt Thomas in de zaak, en na diens overlijden volgt hij hem logischerwijze op. Hij is ambitieus, vooruitstrevend, een echte workaholic, maar ook bevoogdend, een paternalist, een man die het imago hooghoudt. Hij kent hoogtepunten, zakelijk, dat spreekt vanzelf, maar ook persoonlijk: hij huwt met Gerda Arnoldsen die hij leert kennen in Amsterdam en die hem een mannelijke opvolger Hanno schenkt, hij wordt verkozen tot senator, en hij bouwt een nieuw huis.
Maar er zijn ook problemen, waaraan Tony niet vreemd is. Haar eerste huwelijk (zij het aangegaan onder Thomas’ impuls…) met een zekere Bendix Grünlich eindigt met een echtscheiding, omdat de veelbelovende gegadigde een oplichter blijkt te zijn die er met de bruidsschat vandoor is. Tony houdt er wel een dochter Erika aan over. Haar tweede huwelijk met Aloïs Permaneder loopt eveneens op een echtscheiding uit en Tony keert terug naar haar milieu in Lübeck. Edoch, een vrouw die twee keer gescheiden is: niet meer zo deftig!
De tijd schrijdt voort. Met broer Christian, een excentrieke hypochonder, zijn er altijd al moeilijkheden geweest. Hij heeft eerst jaren in Valparaiso doorgebracht, heeft een tijdje vergeefs geprobeerd in de zaak in Lübeck mee te draaien, maakt schulden, is dan verkast naar een andere vennootschap die hij na de dood van zijn medevennoot overgenomen heeft met baten én vooral schulden, komt in een ziekenhuis terecht… Zus Clara, al lang ziekelijk en getrouwd met een dominee, overlijdt en dan blijkt dat de zeer vrome moeder Bethsy Clara’s erfdeel aan de dominee heeft beloofd zonder Thomas te consulteren. Thomas ondervindt politieke tegenstand en ondergaat een vernedering in de senaat. En zakelijk gaat het niet meer zo goed. Door oorlogsomstandigheden gaan belangrijke handelspartners failliet.
De genadeslag zal volgen. De zeer gevoelige Hanno zal niet de opvolger van Thomas worden. De jongen wordt in het geheel niet aangetrokken worden door de commercie, maar wel door muziek: zijn moeder Gerda is immers een begaafde violiste. Erika, inmiddels meerderjarig en ongelukkig getrouwd met de heer Hugo Weinschenck, directeur van het plaatselijk kantoor van een verzekeringsmaatschappij tegen brand, ziet haat echtgenoot veroordeeld wegens frauduleuze handelspraktijken. Tony is ongelukkig. Moeder Bethsy sterft, en Christian neemt de gelegenheid te baat om zijn onafhankelijkheid, lees erfenis, op te eisen.
Resultaat van dit alles: het ouderlijk patriciërshuis moet verkocht worden, en wordt ver onder zijn waarde van de hand gedaan. Thomas zinkt weg in een depressie. Zijn einde is bitter ironisch: na een tandartsbezoek doet hij een val op straat. Winterweer, het is aan het dooien. Hij sterft, besmeurd door modder en bloed. Hoe tragisch, voor zo’n nette man.
De zaak wordt geliquideerd met verlies. Het door Thomas gebouwde huis wordt verkocht. Hanno, musicus in de dop, zestien jaar oud, sterft aan tyfus. Gerda keert terug naar Amsterdam. Tony en Erika blijven achter. Of de Buddenbrooks elkaar zullen terugvinden in enig hiernamaals is twijfelachtig, of je zou een sterk ouderwets geloof moeten hebben, zoals de oude onderwijzeres van Tony die aan het slot nog even haar opwachting maakt.
De Buddenbrooks is het verhaal van een sociale klasse en een tijdsdocument, en munt uit door observering en beschrijvingskunst. Personages worden geïndividualiseerd door hun kledij, hun fysionomie, hun motoriek, hun manier van spreken, hun dialect, hun tics. Typetjes ontbreken niet. Er passeert een kleurrijke stoet van nevenfiguren. Interieurs en zelfs menu’s worden gedetailleerd beschreven. Soms wordt het misschien anekdotisch, maar het relaas van een groots kerstfeest of de ironische beschrijving van een onderhandeling over de omvang van een bruidsschat behoren tot de (meerdere) hoogtepunten van het boek. En zonder meer onvergetelijk is de doodstrijd van Bethsy.
Thomas Mann baseerde zijn roman op de eigen familiegeschiedenis. Generaties koopmanschap gingen in 1891 te gronde toen zijn vader overleed en geen van de zonen ooit de zin of het talent had getoond om de graanhandel verder te zetten. Het talent van Thomas en van zijn oudere broer Heinrich was immers niet commercieel, maar literair van aard. Hanno, die muziek wil maken, is dan ook een projectie van Thomas, die wil schrijven – al bleef laatstgenoemde dan wél leven en schreef verder.
Wie de kleine moeite doet om op Wikipedia het trefwoord Buddenbrooks in het Duits te raadplegen, krijgt meteen een afbeelding van het patriciërshuis in Lübeck uit de openingsscène van het boek te zien. Verder worden de meeste hoofdpersonages als bestaande figuren, voor het overgrote deel familieleden, geïdentificeerd, met een foto erbij. Zo is Tony gebaseerd op zijn tweemaal gescheiden tante Elisabeth en de neurotische nietsnut Christian op zijn oom Friedrich. Dat het verschijnen van de roman destijds in Lübeck, waar men situaties en modellen nog goed kon herkennen, een stormpje veroorzaakte, kan men zich dan ook inbeelden.
De Buddenbrooks is de ideale instaproman om met het werk van Mann kennis te maken. In vergelijking met zijn veel complexer later oeuvre, zoals Doktor Faustus, lijkt er “pretentieloos” verteld te worden. Maar zijn grote thema’s zijn al aanwezig: het werk van de Tijd, en de verhouding tussen leven en kunst. Hier sluit de artiest de deuren van de handelszaak. En nog meer dan eens zal Mann zijn figuren modelleren “naar het leven” en zichzelf autobiografisch verstoppen in zijn fictie.
Synopsis
Bloei en neergang over enkele generaties van een voornaam koopmansgeslacht in Lübeck, dat met een overgevoelige, muzikaal begaafde telg uitsterft.