Jean-Paul Haerynck
Leestip van Jean-Paul Haerynck
Lezen: letters, woorden, teksten, bundels, boeken. Lezen, lezen, lézen. Samen lezen, voorlezen, hardop lezen, in stilte lezen, begrijpend lezen, verplicht lezen, vertellen over lezen. Maar lézen. Proeven van taal. En van wat taal vermag. We zijn allemaal verantwoordelijk.' (Ruth Joos)

Bestaan vogels om de hemel mooier te maken?

20 juni 2022

Je kan verder kijken dan de gulden snede en de oppervlakkige, esthetische tips voor vakantiekiekjes. Dat bewijst de Noorse dichter Nils Chr. Moe-Repstad (°1971). Hij graaft vooral dieper in een grote verscheidenheid van observaties, geschiedenisfeiten, filosofische raadsels en eigen ervaringen, die met zo’n eenvoudige vraag samenhangen. Hij doet dat in uitermate heldere verzen, mysterieus soms, sprookjesachtig, laconiek en relativerend. Want niets hoeft gewichtig geformuleerd te worden in zijn vuistdikke (!) dichtbundel Wunderkammer:
Als het wereldkapitaal gemeten wordt in kg/m3
dan is het een oneindig klein, zwaar punt dat lijkt
op het begin van de wereld.
(vers 186)

Ook al reikt hij in 27 ‘catalogi’ een quasi oneindig varieerbare tentoonstelling van motieven en metaforen aan, speelt hij met diverse taalregisters en smeedt hij welgeteld 731 + 6 soms ultrakorte, soms lang uitrafelende terzines moeiteloos aaneen. De catalogi zorgen voor een zekere interne samenhang. Catalogus ’05, Vandaag daar’ bestaat zelfs helemaal uit variaties op één gedicht, in een andere ontwikkelt zich bijvoorbeeld een logisch verhaal. Achteraf opnieuw gelezen in de grotere consistentie van de bundel, vormen alle drieregelige gedichten toch knikkers in een gigantische flipperkast, die door botsingen en opflakkeringen elkaar steeds weer aanstoten en becommentariëren.
‘De enkele’ inleidende en uitleidende verzen omarmen dat hellevuur van in alle mogelijke richtingen wegschietende beelden en ideeën:
ik dacht nooit dat een reis in het universum zo zou kunnen beginnen
maar het universum is geen reis, het is een zee die herinneringen vanaf grote afstand verdrinkt


Tegelijk is hij zich sterk bewust van zijn positie en taak als dichter:
We zijn de vertraagden en zelfs met taal in onze ruggengraten gekerfd
keren we om, om in de wolkenlagen, de zeeën, iemands ogen (...)
(‘de enkele’, II)

Zijn protagonist staat dus aan de zijlijn: “ik ben geen eenzame man, maar ook geen deel van het koor” (232), “in elke lettergreep / kom ik uit plaatsen en schaduwen van plaatsen, maar het alfabet dat werd gevonden / in de oudste archieven laat te veel licht door als ik niet wakker en waakzaam ben” (290)


Toch zijn de versregels van Moe-Repstad dikwijls van een grote precisie en verbeelding:
“O, blauwe vlinder / tuinstenen en drilboor / bijna iets anders dan lente” (114)
“Je was de laatste engel die de bomen gebruikte om de hemel te verhogen” (161)

En is er identificatie met zowat alles:
“ik was een keer thuis in een zwarte zwaan” (123)
of
“als ik de sneeuw ben, ben ik de stadsdaken (...),
als we huizen als bomen zouden kunnen bouwen, (...)
ben ik de wind tussen alle bladeren, alle sneeuwlagen” (190),

al schieten we geregeld te kort in het aanwenden van onze verbeelding, talenten of sterktes:
“Jij en ik zijn niet het enige dat we kunnen zijn” (119)

Wunderkammer confronteert hart en hersenen, raakt conflicten aan met geliefden (Iris, Paula, Sylvia, het meisje met de hyacinten,...), handelt over geboorte en dood, kindertijd en afscheid, verlangen en pijn, over lichamen en mutaties. Het gaat over ideeën zowel als over ratten, over het godsbeginsel en Adolf Hitler, seriemoorden en telramen, boomkinderen en revoluties, topografie en appelklokhuizen, hofnarren en systemen, over tektonische platen en kniebuigingen, of over klootzakken met een nederig handschrift.
Soms wordt een bijbels tafereel herschreven:
Adam heeft lief, maar omdat hij een rib doneerde, is er een scheefheid
hij heeft het nooit gezegd, maar duwt zijn hele reservoir van stilte tegen haar aan
ze staan apart van elkaar in de tuin, Eva weet dat het een ander uur is, de tijd zelf is anders
(278)

Of kan je treffende oneliners opdelven: “het ik is de keizer / het jij verzamelt nog krachten” (153) en neologismen (“harlekijngaatjes in de hekken”), elders vind je laconieke inleefrollen: “De machine in de mens is grappig, de mens in de machine is productief / ik verkoop ze beide” (165).

Uit meerdere gedichten is een traumatische, biografische ervaring samen te rapen van afgehakte vingers, onbeweegbare vingers, armen die eindigen bij de polsen. En van staal in de ledematen: “Ik heb een boog van gewalst staal in mijn ene been” (81), “gloeiend staal voelt zo precies, zo precies” (80). Een enkele keer is daarbij zelfs sprake van enige verheerlijking: “wat is mooier dan bloedingen en de vormen van het schrift” (671)
Er is sprake van schuld en boete: “We weten wie de teerling wierp (...)/ niemand is onschuldig” (291); “ik heb alles verloren, we zullen allemaal alles verliezen” (221), maar ook van de onvermijdelijke opdracht van de dichter, waarbij “26 tekens de juiste cellen tussen miljarden moeten raken” (669).

Meer uitgangen dan ingangen

Daarvoor heeft Nils Chr. Moe-Repstad zijn eigen methode uitgewerkt: “ik volg een duidelijk draaiboek, maar snoei de beelden van een andere plek” (625), “er zijn mutaties / eigen poëtica’s” (717), “ik draai het labyrint / als een schaakzet voor de ziel” (561).
In dat labyrint koppelt hij autobiografische ervaringen aan historische feiten en plaatsen, aan wetenschappers, filosofen of kunstenaars, aan mythische figuren en hedendaagse maatschappelijke verschijnselen.
Neem de Griekse tragedies, zet er John Cage of Reiner Werner Fassbinder bij, de slag aan de Somme of het kalifaat, citeer Shakespeare of James Joyce, registreer hoe “boten bloeden, vlotten bloeden / Ceuta, Paphos en Lampedusa’s muren bloeden” (235).
Leg de steen van Rosetta te kijk in Kassel of op de Lofoten, geef de stad Rotterdam of de dichter Ezra Pound een eigen catalogus, treed in de voetsporen van Emily Brontë of Plinius de Oudere, kijk door de ogen van Alfred Döblin of Raymond Roussel, proef de woorden van uitgeefster Sylvia Beach of de montage van Carl Th. Dreyer of Man Ray. Roep de zonnegod Ra aan, verken de Melkweg, sta aan de zijde van Nikola Tesla of bergbeklimmer Toni Kurz, verlaat je op de Poolster of de bevindingen van Tycho Brache, op de pianoritmes van Frédéric Chopin of de gitaren van Sonic Youth, raadpleeg madame Blavatsky of Henri Bergson, lees Charles Darwin of Dickens, ga kijken in Bragdøya en Swedenborg, naar het Balkanmeer of Toengoeska, bezoek Uppsala en de Bibliothèque Nationale in Parijs, sta bij de Klaagmuur in Jeruzalem of duik in de Marianentrog, durf Nova Zembla of de Eiger aan,... want “alle tijdperken definiëren de waanzin van hun tijd” (147).
Maar “zing hoe dan ook”: hoe de natuur zich overal doorheen wrikt, via pelikanen en salie, via bijenkoninginnen en distels, condors en krabben, seringen en aardbeien, en honderden andere exemplaren van flora en fauna, want het gaat van bacterie tot walvis, van chlorofyl tot uranium.
Want alles is beter dan “in bed kunnen gaan liggen om uit te sterven” (63).

“Ik schat dat er meer uitgangen dan ingangen zijn” zegt Moe-Repstad in vers 167, “ik heb altijd van de onberekenbaarheid van metaforen gehouden”, ik “heb een voorkeur voor tweesnijdende messen” (107 & 232). Je rekent met zijn veronderstellingen (“Wie zou over de nacht zeggen: ze is een vogel die het raam inslaat en sterft”, 563), met het openbreken van een nieuwe taal (673), met de codes en raadsels in zijn poëtische escape room:
Vind je het antwoord op een raadsel in een tweede, in een derde, dan geef ik
je drie regels, als de regels een gedicht vormen, geef ik je een code
als de code het gedicht opent, geeft het je een vergelijking.
(156)

Maar het is altijd de oorsprong en de menselijkheid die de verzen boeiend maakt, de invalshoek en het verbond met de lezer die ze de moeite van het herlezen waard maakt:
Ik ben het lichaam en de naam die je zegt dat ik ben, het geheugen voordat ik een naam
kreeg, was ook lichamelijk en bevatte koolstof: dat een grondstof kan beginnen
met een alfabet, is net zo onvoorstelbaar als de allereerste materie.
(352)

Twijfel dus niet als je deze turf van de Noorse dichter Moe-Repstad in handen krijgt (met dank aan Azull Press en Liesbeth Huijer die het uitgave- & vertaalavontuur aandurfden). Het is telkens weer een revelatie om elke van de ruim 700 terzines met mondjesmaat te lezen en te herlezen. Je kan om het even waar beginnen, want je moet toch heen en weer blijven schakelen in je hoofd zoals de geïsoleerde verzen op het blad verleiden om zowel vooruit als achteruit te bladeren.

Jean-Paul Haerynck
Leestip van Jean-Paul Haerynck
Lezen: letters, woorden, teksten, bundels, boeken. Lezen, lezen, lézen. Samen lezen, voorlezen, hardop lezen, in stilte lezen, begrijpend lezen, verplicht lezen, vertellen over lezen. Maar lézen. Proeven van taal. En van wat taal vermag. We zijn allemaal verantwoordelijk.' (Ruth Joos)

Wunderkammer (27 catalogi)
Titel:
Wunderkammer (27 catalogi)
Auteur:
Nils Chr. Moe-Repstad
# pagina's:
731 p.
Uitgeverij:
Azul Press
ISBN:
9789492401403
Materiaal:
Boek

Gerelateerde leestips