De steen van Nooteboom
Zevenzestig jaar poëzie van de Nederlandse schrijver Cees Nooteboom - op 31 juli 2023 90 jaar - (her)lezen vergt tijd, aandacht en bezinning maar het loont. In Zo worden jaren tijd (2023) zijn de dichtbundels omgekeerd chronologisch geordend - "Gedichten [2022-1955]" - en die opzet toont de bijzondere, voortdurende inhoud van Nootebooms poëzie binnen het literaire oeuvre.
De identiteit, "het ik" of "zelf" van de dichter Nooteboom breidt uit en/of verdwijnt door de verbinding met plekken wereldwijd en het opgaan in de tijd en de natuurelementen (planten, bloemen, dieren, bergen). Soms lees je pure geo- en natuurpoëzie waarbij het wel en wee van de wereld vroeger en nu aanwezig is. Ook het wondere wezen van zijn poëzie is een belangrijk thema in zijn gedichten en de poëzie van bevriende dichters uit de Lage Landen zoals Hugo Claus, Remco Campert ... en uit de hele wereld is niet gering op een fijnzinnige , geëngageerde manier verwerkt.
Nooteboom, volgens mij een religieuze atheïst, is ook schatplichtig aan en geïnspireerd door zijn klassieke opleiding (poëzie, filosofie, wetenschap ...) in de kloostergymnasia bij de monniken, zijn reizen (o.m. in Japan) en manier van leven en wonen (afwisselend in Amsterdam, Duitsland en op het Spaanse eiland Menorca), zijn belangstelling voor kunst, muziek ...
De samenhang, ja zelfs kruisbestuiving, tussen zijn poëzie en ander werk vond ik als lezer o.m. in
Een lied van schijn en wezen (1981)
De omweg naar Santiago (1992)
Allerzielen (1998)
Tumbas : graven van dichters en denkers (2007)
Het raadsel van het licht (2009)
Saigoku : pelgrimage naar de 33 tempels bij Kyoto (2013)
Tenslotte, acht symbolische korte fragmenten (gevolgd door: pagina, titel gedicht, dichtbundel, jaar van uitgave), als inscripties in een steen, die bovengenoemd leesverslag bijlichten.
"Ze vernietigden de dorpen,
verdronken de dieren"
(9, Wolken, Vos, 2022)
"Mengt zijn tijd
met zijn woorden.
(...)
in de gedichten
van zelf en van wereld
is het al
tijd."
(10, Scheikunde, Vos, 2022)
"Probeer het, alleen nog maar woorden, geen gevoel,
de macht waarmee ze zichzelf zijn, jij niet meer bestaat"
(80, 8, Monniksoog, 2016)
"(...) dit is
zijn laatste gezicht voor het duister,
het floers in zijn hoofd (...)"
(103, Avond, Licht overal, 2012)
“Wij kennen de poëtische poëzie de gemene gevaren
Van maanziek en zangstem. Gebalsemde lucht is het,
Tenzij je er stenen van maakt die glanzen en pijn doen.”
(307, Bashō II, Het gezicht van het oog, 1989)
“In dat zwart
heerst zo’n woede om het weten
(…) Een zelfde weg naar het wit,
Een uiterste strengheid
tot stilte.
En daarna niets.”
(359, Zurbarán, Het gezicht van het oog, 1989)
“Wreed en vol haat droomt de wereld
Altijd een nieuwe gedachte”
(373, Titicaca, Paessagi narrati (Het landschap verteld), 1982)
“Wij stonden op het plein van de rede en de
zuivere twijfel
en zagen hoe zijn schip met zijde beladen
de lichtloze koers voer naar de oceaan
om daar te vergaan.”
(385, Nerval, Aas, 1982)
Synopsis
Verzamelde poëzie van de Nederlandse dichter (1933), omgekeerd chronologisch gebundeld (2022-1955).