HANG MIJN ACH AAN DE HEMEL. Een landschap verdeeld door pijn.
Yorgun²/Moe² (2024) is een bijzonder fraai uitgegeven boekje met een kortverhaal en gedichten van Müjde Paralı ‒ Van Gorp, een dichteres van Turkse origine. Het boekje is consequent tweetalig en voorzien van prachtige tekeningen van de hand van Peter Weyns.
In het kortverhaal Brief aan Z valt Müjde meteen met de deur in huis:
‘Begroet de leegte bij het verlaten van een plek, wat de reden van het weggaan ook moge zijn. Begroet ook alle letters van het alfabet, maar vooral de ‘ü’ en de umlaut die ik meenam. En begroet tenslotte een onvervangbaar verleden.’
Met deze zinnen duidt Müjde de belangrijkste thema’s in haar werk: de migratie en de leegte die achterblijft. In een vreemde omgeving terechtkomen. Je herinneringen.
Het spreken met andere klanken. De lokale bevolking die er zich aan stoort. De fijngevoelige dichteres, die zingt zoals de krekels in haar land, heeft er begrip voor. Wilden we in ons moederland onze taal niet ook zuiver houden? Het kortverhaal Brief aan Z leest als een inleiding op het dichtwerk van Müjde. Want zij is in de eerste plaats een dichteres. Haar taal is beeldrijk. Heeft haar wortels in Anatolië. Zij suggereert. Soms messcherp.
Bladerend in de bloemlezing Moderne Turkse Poëzie vallen mij in de recentere periode enkele vrouwelijke dichters op. Voordien zijn de opgenomen iconische grote dichters nagenoeg allemaal mannen: de bekendste Turkse dichter Nâzım Hikmet (Mensenlandschappen, behorende tot de wereldliteratuur), Ahmed Arif, van Koerdische afkomst (Van verlangen naar jou heb ik mijn ketenen versleten, op muziek gezet en gezongen door Ahmet Kaya), Orhan Veli Kanık (medeauteur van de bundel Garip, Vreemd en schrijver van het voorwoord of manifest ) en anderen. Nu viel mijn oog op Bejan Matur (1968), Lâle Müldür (1956), Birhan Keskin (1964).
Een verwantschap met de gedichten van Müjde: ‘Ik droeg een steen, ik ben moe van mezelf, mijn taal is een zeer lange echo.’ (Birhan Keskin, Steen). ‘In de wereld te zijn is bitter. Heb ik geleerd.’ (Bejan Matur). ‘ik ging op in de straat ben voortaan een van haar wortel gerukte rozenknop’ (Nurduran Duman, Versopolis).
Müjde schrijft over haar pijn. In metaforen die wortelen in Anatolië.
‘Ze haalden me weg van de plek waar ik leefde
nochtans was ik gelukkig in de bergholte
ze haalden me weg
om het vloerkleed van de vacht van lammeren neer te leggen’
(uit het gedicht: Pijn)
Haar eenzaamheid in een andere wereld:
‘ik liep op mijn naaldhakken
door gebieden die jullie bezaaiden met mijnen
met een rode strik om mijn middel
reisde ik naar de wereld waar jullie in
angst zijn opgegroeid
ik tekende brede dakterrassen
met daarop duiven’
(uit het gedicht: Hang Mijn Ach Aan De Hemel)
Verwantschap ook met de Perzische dichteres Forough Farrokhzad. De heldere taal. De eenzaamheid van het vrouw zijn: ‘en dit ben ik/een eenzame vrouw/op de drempel van een koud seizoen’.
Het kwadraatteken in Yorgun²/Moe² slaat op de dubbele thematiek in het werk van Müjde. De migratie, het verlaten van het warme Turkije. De pijn in haar bestaan.